Nederlandse versie hieronder
Before any of our workshops where we train local organisations to produce quality farmer-to-farmer training videos, we visit the farmers where the local trainees will develop their videos over the next two weeks. This time, we are set to train four local organisations from different regions in the Philippines.
As the training is held at the EcoPark in Bacolod on Negros Island in the Western Visayas of the Philippines, two highly experienced organic farmers were identified beforehand with very diverse integrated farms not too far from the venue.
Pastor Jerry Dionson grew up in the northern part of Negros, a region dominated by sugarcane plantations. When he decided to start growing organic food about two decades ago, he moved to Bacolod, further south. Farmers ridiculed him because his rice fields yielded only half of what they were harvesting. Three years later, he had cut back on expenses and harvested more than others in the community. He currently is elected president of one of the local irrigation associations, with 179 members.
âEach family used to have 10 water buffaloes to prepare the fields and provide milk, but now they have machines and at most just one buffalo. Many buffaloes have also died, intoxicated by the glyphosate that farmers use to control weeds,â Pastor Jerry says.
In 2010, the law on organic agriculture was passed in the Philippines, giving due recognition to this alternative farming system. Since then, Pastor Jerryâs reputation has steadily grown and he has received numerous national awards. Farmers now do take him seriously.
From his farmhouse, surrounded by banana plants, coconut palm trees, mango and jackfruit trees, we walk on narrow ditches between the paddy fields that are close to being harvested, pass by a 350 square-metre fishpond, to then arrive at some mixed vegetable fields that are on slightly higher ground.
âIt is not just about refraining from the use of pesticides, herbicides and chemical fertilisers, but also to ensure that the family has healthy and diverse food throughout the year,â says Pastor Jerry.
Pastor Jerry hosts intern agriculture students from the University of Negros Occidental â Recoletos. In one of his rice fields the students, as well as on occasion other fellow farmers, take part in his farmer field school where they learn to observe the effect of various home-made fermented liquid fertilisers made from crop, animal and fish waste.
Organic farming should not be about replacing chemical inputs with commercial organic inputs while continuing to spend a lot of money on them. In fact, while Pastor Jerry takes us on a tour on his farm, it becomes clear how all natural problems can be solved by natural solutions that are freely available. That is, if one has the right knowledge.
In one of the fields, our attention is drawn to two palm leaf fronds of which the bottoms stick out above the rice plants. In many countries, I have seen organic farmers placing sticks in their rice fields to attract birds, which eat caterpillars chewing away the leaves of rice plants. Never taking something for granted when seeing something unusual in a farmersâ field, I enquire about it.
âThese are to control rats,â Pastor Jerry says.
âJust those two leaf fronds do the job?â I ask a little puzzled, âand the rats donât move to other parts of the field?â
âWe place the leaf fronds there where we have observed rat damage. Once we have inserted them in the soil, the rats donât come back. They really donât like those leaf fronds. Donât ask me why, but this is local knowledge that I learned from elderly farmers. And it works.â
A little further, we observe small pinkish balls on the stem of one of the rice plants. They appear to be the egg masses of the infamous golden apple snail that causes serious damage to young rice seedlings. The biology and ecology of this pest is still little studied.
Native to South America, golden apple snails with their orange-yellow flesh were introduced in the Philippines between 1982 and 1984, with the intention to serve as a source of protein for low-income Filipino farmers. However, already by 1986 it became apparent that the snails thrived so prolifically in irrigated paddy fields that they became a major pest for rice farmers. Again, one of the solutions is found in nature.
Integrated rice-duck systems have a long tradition in Asia, but have had a major decline with the introduction of pesticides and herbicides since the 1960s. With the increased interest in organic rice, this integrated system is up for a revival.
Young, 3-week old ducks are released in rice fields about a week after transplanting or three weeks after direct sowing. The ducks feed on insects, such as rice planthoppers and leafrollers, as well as on small golden apple snails. Ducks control weeds and their droppings fertilise the field, resulting in better growth and yield. As a bonus, farmers can reduce their expenses for feed while the duck meat quality improves. Current research has also shown that the continuous puddling by ducks between rice plants helps to reduce methane emissions, an important greenhouse gas.
It is great that we can work with highly motivated, local partners and experienced organic farmers who are willing to share their knowledge and experience to develop some new videos in the years to come.
Photo credit: the first photograph is by John Samuels.
Natuurlijke oplossingen
Voorafgaand aan elk van onze workshops waar we lokale organisaties opleiden om boerentrainingsvideo’s te maken, bezoeken we boeren waar de lokale trainees de komende twee weken hun video’s zullen ontwikkelen. Deze keer trainen we vier lokale organisaties uit verschillende regio’s van de Filipijnen.
Omdat de training wordt gehouden in het EcoPark in Bacalod op Negros eiland in de Visayas, de centrale regio van de Filipijnen, zijn vooraf twee zeer ervaren biologische boeren geĂŻdentificeerd met zeer diverse, geĂŻntegreerde boerderijen, niet ver van de locatie.
Pastor Jerry Dionson groeide op in het noordelijke deel van Negros, een regio die gedomineerd wordt door suikerrietplantages. Toen hij zo’n twintig jaar geleden besloot om biologisch voedsel te gaan verbouwen, verhuisde hij naar Bacalod, meer naar het zuiden. Boeren maakten hem belachelijk omdat zijn rijstvelden maar de helft opbrachten van wat zij oogstten. Drie jaar later had hij op zijn uitgaven bezuinigd en meer geoogst dan anderen in de gemeenschap. Nu is hij gekozen tot voorzitter van een van de plaatselijke irrigatieverenigingen, met 179 leden.
“Elke familie had vroeger 10 waterbuffels om de velden te bewerken en voor hun melk, maar nu hebben ze machines en hooguit één buffel. Veel buffels zijn ook gestorven, bedwelmd door het glyfosaat dat boeren gebruiken om onkruid te bestrijden,” zegt pastor Jerry.
In 2010 werd de wet op biologische landbouw in de Filipijnen aangenomen, waardoor dit alternatieve landbouwsysteem de nodige erkenning kreeg. Sindsdien is de reputatie van pastor Jerry gestaag gegroeid en heeft hij talloze nationale prijzen ontvangen. Boeren nemen hem nu serieus.
“Het gaat niet alleen om het afzien van het gebruik van pesticiden, herbiciden en kunstmest, maar ook om ervoor te zorgen dat de familie het hele jaar door gezond en gevarieerd voedsel heeft,” zegt pastor Jerry.
Pastor Jerry is gastheer voor landbouwstudenten van de University of Negros Occidental â Recoletos. In een van zijn rijstvelden nemen de studenten, en af en toe ook andere collega-boeren, deel aan zijn boerenveldschool waar ze het effect leren observeren van verschillende zelfgemaakte gefermenteerde vloeibare meststoffen gemaakt van gewas-, dier- en visafval.
Biologische landbouw moet niet gaan over het vervangen van chemische middelen door commerciële, biologische middelen terwijl je er veel geld aan blijft uitgeven. In feite, terwijl pastor Jerry ons meeneemt op een rondleiding op zijn boerderij, wordt het duidelijk hoe alle natuurlijke problemen kunnen worden opgelost door natuurlijke oplossingen die kosteloos beschikbaar zijn. Tenminste, als je de juiste kennis hebt.
In een van de velden wordt onze aandacht getrokken door twee takken van palmbladeren waarvan de onderkant boven de rijstplanten uitsteekt. In veel landen heb ik gezien dat biologische boeren stokken in hun rijstvelden plaatsen om vogels aan te trekken, die rupsen eten die de bladeren van de rijstplanten wegvreten. Als ik iets ongewoons zie in het veld van een boer, neem ik dat nooit voor lief en vraag ernaar.
“Deze zijn om ratten te bestrijden,” zegt Pastor Jerry.
“Alleen die twee bladertakken doen het werk,” vraag ik een beetje verbaasd, “en de ratten verhuizen niet naar andere delen van het veld?”.
“We plaatsen de bladertakken daar waar we schade door ratten hebben waargenomen. Als we ze eenmaal in de grond hebben gestopt, komen de ratten niet meer terug. Ze houden echt niet van die bladertakken. Vraag me niet waarom, maar dit is lokale kennis die ik van oudere boeren heb geleerd. En het werkt.”
Iets verderop zien we kleine roze bolletjes op de stengel van één van de rijstplanten. Het blijken eiermassa’s te zijn van de beruchte gouden appelslak die ernstige schade toebrengt aan jonge rijstplantjes. De biologie en ecologie van deze plaag is nog weinig bestudeerd.
De grote, gouden appelslakken met hun oranje-gele vlees, die oorspronkelijk uit Zuid-Amerika komen, werden tussen 1982 en 1984 in de Filippijnen geĂŻntroduceerd met de bedoeling om als eiwitbron te dienen voor Filipijnse boeren met een laag inkomen. Maar al in 1986 werd duidelijk dat de slakken zo goed gedijden in geĂŻrrigeerde rijstvelden dat ze een grote plaag werden voor rijstboeren. Opnieuw is een van de oplossingen te vinden in de natuur.
Geïntegreerde rijst-eend systemen hebben een lange traditie in Azië, maar hebben een grote terugval gehad door de introductie van pesticiden en herbiciden sinds de jaren 1960. Met de toegenomen belangstelling voor biologische rijst is dit geïntegreerde systeem toe aan een heropleving.
Jonge, drie weken oude eenden worden in de rijstvelden losgelaten als de plantjes minstens drie weken oud zijn. De eenden voeden zich met insecten en kleine gouden appelslakken. Eenden beheersen onkruid en hun uitwerpselen bemesten het veld, wat resulteert in een betere groei en opbrengst. Als bonus kunnen boeren hun uitgaven voor voer verlagen, terwijl de kwaliteit van het eenden vlees verbetert. Huidig onderzoek heeft tevens aangetoond dat het continue poelen door eenden tussen de rijstplanten helpt om de uitstoot van methaan, een belangrijk broeikasgas, te verminderen.
Het is geweldig dat we kunnen samenwerken met zeer gemotiveerde, lokale partners en ervaren biologische boeren die bereid zijn om hun kennis en ervaring te delen om de komende jaren een aantal nieuwe video’s te ontwikkelen.
Nederlandse versie hieronder
In Ecuador, as in many other countries, the rural exodus of men to cities and abroad, in search of work, imposes new duties and responsibilities on the women who are left behind. Besides having to look after their households, they now are also left to manage the farm and sell their produce. For indigenous women, this poses special challenges because so many men have left, and until recently the women held few formal positions of leadership. Without the necessary confidence and proper skills to negotiate prices with middlemen these women continue to be exploited and forced to live in poverty.
As Marcella, Jeff and I visited the NGO EkoRural in Quito in 2022 to meet with the director Ross Borja and scientific advisor, Pedro Oyarzun, it was encouraging to hear how things are gradually changing thanks to many years of support by local organisations, backed by a growing pressure of the international community to advance womenâs rights and consider gender in all their activities. For rural women to grow confidence and strengthen their agency, getting organised into womenâs associations is crucial. To nurture future women leaders this can best happen when they are given a safe space.
When women grow food without agrochemicals this makes them stand out from other food sellers in the cities, and many urban clients are willing to pay an extra price for healthy food. âBut without the necessary skills and loaded with the historic mistreatment, indigenous women have little chance in conventional food markets to sell their produce at a fair price,â says Ross.
She explains that for a decade, EkoRural has been helping indigenous and mestizos smallholder farmers to sell their produce and build a client base in urban centres by establishing new dedicated agroecological markets at family planning centres. âAs only women with children come to the health centres and most of the doctors are also women, this has offered a relaxed environment for indigenous rural women to gradually develop their skills and confidence,â says Ross. Once a week the women set up their stalls in the garage of the family planning centres.
EkoRural has also supported workshops where the women doctors together with their patients and farmers learn about food and nutrition. The link between healthy food and human health is an obvious one, but using urban family planning centres to create a market for disadvantaged rural women is something I had never heard of before: truly an innovative approach that at the same time helps create a relationship between food producers and consumers.
That this approach is bearing fruit has been proven by the past two years of the covid pandemic. While the lockdown closed down these new markets, the urban consumers, including the doctors, have established such good relations with the rural women that they continue to buy their produce by placing orders on the phone or social media. Not all of the indigenous women are familiar with digital communication, but their children are.
Another example of EkoRuralâs concern for rural women is the initiative to sell agroecological products at the Casa de la Mujer in Riobamba. This initiative allowed not only to sell but also for young rural women to come into contact with gender issues and leadership at the provincial and national levels and to experience leadership roles in this organisation.
When attention to gender is taken seriously and with the necessary creativity and investment in building rural womenâs organisations, it is possible to establish alternative food networks. Gradually and in a supportive environment, indigenous women can gain the necessary skills and confidence to earn a decent livelihood in the absence of men.
Related Agro-Insight blogs
Acknowledgements
Ross Borja from EkoRural kindly commented on an earlier draft and shared photos on the markets at family planning centres. The visit in Ecuador to film various farmer-to-farmer training videos, including the one on âInspiring women leadersâ was made possible with the kind support of the Collaborative Crop Research Program (CCRP) of the McKnight Foundation.
Een veilige ruimte voor vrouwen
In Ecuador, net als in veel andere landen, legt de plattelandsvlucht van mannen naar de steden en het buitenland, op zoek naar werk, nieuwe plichten en verantwoordelijkheden op aan de vrouwen die achterblijven. Naast het huishouden moeten ze nu ook de boerderij beheren en hun producten verkopen. Voor inheemse vrouwen brengt dit speciale uitdagingen met zich mee omdat er zoveel mannen zijn vertrokken en de vrouwen tot voor kort weinig formele leiderschapsposities bekleedden. Zonder het nodige zelfvertrouwen en de juiste vaardigheden om met tussenhandelaren over prijzen te onderhandelen, worden deze vrouwen nog steeds uitgebuit en gedwongen om in armoede te leven.
Toen Marcella, Jeff en ik in 2022 een bezoek brachten aan de NGO EkoRural in Quito voor een ontmoeting met de directeur Ross Borja en wetenschappelijk adviseur Pedro Oyarzun, was het bemoedigend om te horen hoe dingen geleidelijk veranderen dankzij de jarenlange steun van lokale organisaties, gesteund door een groeiende druk van de internationale gemeenschap om vrouwenrechten te bevorderen en rekening te houden met gender in al hun activiteiten. Om vrouwen op het platteland meer zelfvertrouwen te geven en hun invloed te versterken, is het van cruciaal belang dat ze zich organiseren in vrouwenorganisaties. Om toekomstige vrouwelijke leiders op te voeden kan dit het beste gebeuren als ze een veilige ruimte krijgen.
Wanneer vrouwen voedsel verbouwen zonder landbouwchemicaliĂ«n, onderscheiden ze zich van andere voedselverkopers in de steden en veel klanten in de steden zijn bereid om een extra prijs te betalen voor gezond voedsel. “Maar zonder de benodigde vaardigheden en beladen met de historische mishandeling, hebben inheemse vrouwen weinig kans op conventionele voedselmarkten om hun producten tegen een eerlijke prijs te verkopen,” zegt Ross.
Ze legt uit dat EkoRural al tien jaar lang kleine inheemse en mestiezenboeren helpt om hun producten te verkopen en een klantenbestand op te bouwen in stedelijke centra door nieuwe speciale agro-ecologische markten op te zetten bij centra voor gezinsplanning. “Aangezien alleen vrouwen met kinderen naar de gezondheidscentra komen en de meeste dokters ook vrouwen zijn, bood dit een ontspannen omgeving voor inheemse plattelandsvrouwen om geleidelijk hun vaardigheden en zelfvertrouwen te ontwikkelen,” zegt Ross. Eens per week zetten de vrouwen hun kraampjes op in de garage van de gezinsplanningscentra.
EkoRural heeft ook workshops ondersteund waar de vrouwelijke artsen samen met hun patiënten en boeren leren over voeding. Het verband tussen gezonde voeding en menselijke gezondheid ligt voor de hand, maar het gebruik van stedelijke centra voor gezinsplanning om een markt te creëren voor kansarme plattelandsvrouwen is iets waar ik nog nooit van had gehoord: echt een innovatieve aanpak die tegelijkertijd helpt een relatie te creëren tussen voedselproducenten en consumenten.
Dat deze aanpak vruchten afwerpt, hebben de afgelopen twee jaar van de covidepandemie wel bewezen. Terwijl deze nieuwe markten door de lockdown werden gesloten, hebben de stedelijke consumenten, waaronder de artsen, zo’n goede relatie opgebouwd met de plattelandsvrouwen dat ze hun producten blijven kopen door bestellingen te plaatsen via de telefoon of sociale media. Niet alle inheemse vrouwen zijn bekend met digitale communicatie, maar hun kinderen wel.
Een ander voorbeeld van EkoRural’s aandacht voor plattelandsvrouwen is het initiatief om agro-ecologische producten te verkopen in het Casa de la Mujer (âHuis van de Vrouwenâ) in Riobamba. Dit initiatief maakte het niet alleen mogelijk om te verkopen, maar ook om jonge plattelandsvrouwen in contact te brengen met genderkwesties en leiderschap op provinciaal en nationaal niveau en om leiderschapsrollen in deze organisatie te ervaren.
Wanneer aandacht voor gender serieus wordt genomen en met de nodige creativiteit en investeringen in het versterken van vrouwenorganisaties op het platteland, is het mogelijk om alternatieve voedselnetwerken op te zetten. Geleidelijk aan en in een ondersteunende omgeving kunnen inheemse vrouwen de nodige vaardigheden en zelfvertrouwen verwerven om een fatsoenlijk inkomen te verdienen in afwezigheid van hun mannen.
Nederlandse versie hieronder
Teenage girls are vulnerable and when they become pregnant societies deal with them in different ways. In Uganda, they are called all sorts of names, such as a bad person, a disgrace to parents, and even a prostitute. No one wants their children to associate with them because they are considered a bad influence. Parents often expel their daughters from the family and tell them that their life has come to end. Rebecca Akullu experienced this at the age of 17. But Rebecca is not like any other girl.
After giving birth to her baby, she saved money to go to college, where she got a diploma in business studies in 2018. Rebecca soon got a job as accountant at the Aryodi Bee Farm in Lira, northern Uganda, a region that has high youth unemployment and is still recovering from the violence unleashed by the Lordâs Resistance Army, a rebel group. The farm director appreciated her work so much that he employed her.
âOver the years, I developed a real passion for bees,â Rebecca says, âand through hands-on training, I became an expert in beekeeping myself. Whenever l had a chance to visit farmers, I was shocked to see how they destroyed and polluted the environment with agrochemicals, so I became deeply convinced of the need to care for our environment.â
So, when Access Agriculture launched a call for young entrepreneurs to become farm advisors using a solar-powered projector to screen farmer training videos, Rebecca applied. After being selected as an Entrepreneur for Rural Access (ERA) in 2021, she received the equipment and training. At first she combined her ERA services with her job at the farm, but by the end of the year she resigned. Promoting her new business service required courage. Asked about her first marketing effort, Rebecca said she informed her community at church, at the end of Sunday service.
âI was really anxious the first time I had to screen videos to a group of 30 farmers. I wondered if the equipment would work, which video topics the farmers would ask for and whether I would be able to answer their questions afterwards,â Rebecca recalls. Her anxiety soon evaporated. Farmers wanted to know what videos she had on maize, so she showed several, including the ones on the fall armyworm, a pest that destroys entire fields. Farmers learned how to monitor their maize to detect the pest early, and they started to control it with wood ash instead of toxic pesticides.
Rebecca was asked to organise bi-weekly shows for several months, and she continues to do this, whenever asked. Having negotiated with the farm leader, each farmer pays 1,000 Ugandan Shillings (0.25 Euro) per show, where they watch and discuss three to five videos in the local Luo language. Some of the videos are available in English only, so Rebecca translates them for the farmers. âBut collecting money from individual farmers and mobilising them for each show is not easy,â she says.
The videos impressed the farmers, and the ball started rolling. Juliette Atoo, a member of one of the farmer groups and primary school teacher in Akecoyere village, convinced her colleagues of the power of these videos, so Barapwo Primary School became Rebeccaâs second client, offering her another unique experience.
âThe children were so interested to learn and when I went back a month later, I was truly amazed to see how they had applied so many things in their school garden: the spacing of vegetables, the use of ash to protect their vegetable crops, compost making, and so on. The school was happy because they no longer needed to spend money on agrochemicals, and they could offer the children a healthy, organic lunch,â says Rebecca.
As she grew more confident, new contracts with other schools soon followed. For each client Rebecca negotiates the price depending on the travel distance, accommodation, and how many children watch the videos. Often five videos are screened per day for two consecutive days, earning her between 120,000 and 200,000 Ugandan Shillings (30 to 50 Euros). Schools will continue to be important clients, because the Ugandan government has made skill training compulsory. Besides home economics and computer skills, students can also choose agriculture, so all schools have a practical school farm and are potential clients.
While she continues to engage with schools, over time Rebecca has partly changed her strategy. She now no longer actively approaches farmer groups, but rather explores which NGOs work with farmers in the region and what projects they have or are about to start. Having searched the internet and done background research, it is easier to convince project staff of the value of her video-based advisory service.
As Rebecca, now the mother of four children, does not want to miss the opportunity to respond to the growing number of requests for her video screening service, she is currently training a man and a woman in their early twenties to strengthen her team.
Having never forgotten her own suffering as a young mother, and having experienced the opportunities offered by the Access Agriculture videos, Rebecca also decided to establish her own community-based organisation: the Network for Women in Action, which she runs as a charity. Having impressed her parents, in 2019 they allowed her to set up a demonstration farm (Newa Api Green Farm) on family land, where she trains young girls and pregnant teenage school dropouts in artisan skills such as, making paper bags, weaving baskets and making beehives from locally available materials.
Traditional beehives are made from tree trunks, clay pots, and woven baskets smeared with cow dung that are hung in the trees. To collect the honey, farmers climb the trees and destroy the colonies. From one of the videos made in Kenya, the members of the association learned how to smoke out the bees, and not destroy them.
From another video made in Nepal, Making a Modern Beehive, the women learned to make improved beehives in wooden boxes, which they construct for farmers upon order. From the video, they realised that the currently used bee boxes were too large. âBecause small colonies are unable to generate the right temperature within the large hives, we only had a success rate of 50%. Now we make our hives smaller, and 8 out 10 hives are colonised successfully,â says Rebecca.
Young women often have no land of their own, so members who want to can place their beehives on the demo farm. âWe also have a honey press. All members used to bring their honey to our farm. But from the video Turning Honey into Money, we learned that we can easily sieve the honey through a clean cloth after we have put the honey in the sun. So now, women can process the honey directly at their homes.â
The bee business has become a symbol of healing. Farmers understand that their crops benefit from bees, so the young women beekeepers are appreciated for their service to the farming community. But also, parents who had expelled their pregnant daughter, embarrassed by societal judgement, begin to accept their entrepreneurial daughter again as she sends cash and food to her parents.
âWe even trained young women to harvest honey, which traditionally only men do. When people in a village see our young girls wearing a beekeeperâs outfit and climbing trees, they are amazed. It sends out a powerful message to young girls that, even if you become a victim of early motherhood, there is always hope. Your life does not end,â concludes Rebecca.
Kindermoeders weer hoop geven
Tienermeisjes zijn kwetsbaar en als ze zwanger worden gaan maatschappijen vaak op verschillende manieren met hen om. In Oeganda worden ze allerlei namen gegeven, zoals een slecht persoon, een schande voor de ouders en zelfs een prostituee. Niemand wil dat hun kinderen met hen omgaan omdat ze als een slechte invloed worden beschouwd. Ouders verstoten hun dochters vaak uit de familie en vertellen hen dat hun leven voorbij is. Dit is wat Rebecca Akullu meemaakte op 17-jarige leeftijd. Maar Rebecca is niet zoals ieder ander meisje.
Na de geboorte van haar baby spaarde ze geld om naar de universiteit te gaan en haalde in 2018 een diploma in bedrijfswetenschappen. Rebecca kreeg al snel een baan als boekhouder bij de Aryodi Bee Farm in Lira, in het noorden van Oeganda, een regio met een hoge jeugdwerkloosheid die nog herstellende is van de opstand van Lord’s Resistance Army, een gewelddadige rebellengroepering. De directeur waardeerde haar werk zo erg dat hij haar in dienst nam.
“In de loop der jaren ontwikkelde ik een echte passie voor bijen,” vertelt Rebecca, “en door praktische training werd ik zelf een expert in het houden van bijen. Telkens als ik de kans kreeg om boeren te bezoeken, was ik geschokt om te zien hoe ze het milieu vernietigden en vervuilden met landbouwchemicaliĂ«n, dus ik raakte diep overtuigd van de noodzaak om voor ons milieu te zorgen.”
Dus toen Access Agriculture een oproep deed voor jonge ondernemers om landbouwadviseurs te worden met een projector op zonne-energie om trainingsvideo’s voor boeren te vertonen, schreef Rebecca zich in. Nadat ze was geselecteerd als Entrepreneur for Rural Access (ERA), ontving ze de apparatuur en de training in 2021. Aanvankelijk bleef ze part-time werken, doch tegen het einde van het jaar nam ze ontslag om volledig op eigen benen te staan. Om haar nieuwe bedrijfsdienst te promoten was moed nodig. Gevraagd naar haar eerste marketingpoging, zei Rebecca dat ze haar gemeenschap in de kerk informeerde, aan het einde van de zondagsdienst.
“De eerste keer dat ik video’s moest vertonen aan een groep van 30 boeren, was ik echt bang. Ik vroeg me af of de apparatuur zou werken, naar welke video’s de boeren zouden vragen en of ik hun vragen na afloop zou kunnen beantwoorden,” herinnert Rebecca zich. Haar bezorgdheid verdween al snel. Boeren wilden weten welke video’s ze had over maĂŻs, dus liet ze er verschillende zien, waaronder die over de fall armyworm, een ernstige plaag die hele gewassen vernietigt. Boeren leerden hoe ze hun velden in de gaten konden houden om de plaag vroegtijdig te ontdekken en ze begonnen houtas te gebruiken in plaats van giftige pesticiden om de plaag te bestrijden.
Rebecca werd gevraagd om gedurende een aantal maanden tweewekelijkse shows te organiseren en doet dit nog steeds wanneer haar dat wordt gevraagd. Na onderhandeling met de leider van de lokale boerenorganisatie betaalt elke boer 1.000 Oegandese Shilling (0,25 euro) per show, waarbij ze drie tot vijf video’s in de lokale Luo-taal bekijken en bespreken. Sommige video’s zijn alleen in het Engels beschikbaar, dus vertaalt Rebecca ze voor de boeren. “Maar het is niet gemakkelijk om geld in te zamelen van individuele boeren en hen te mobiliseren voor elke show,” zegt ze.
De video’s maakten indruk op de boeren en de bal ging aan het rollen. Juliette Atoo, lid van een van de boerengroepen en lerares op een basisschool in het dorp Akecoyere, overtuigde haar collega’s van de kracht van deze video’s en zo werd de Barapwo basisschool Rebecca’s tweede klant, wat haar weer een unieke ervaring opleverde.
“De kinderen waren zo geĂŻnteresseerd om te leren en toen ik een maand later terugging, was ik echt verbaasd om te zien hoe ze zoveel dingen hadden toegepast in hun schooltuin: de afstand tussen groenten, het gebruik van as om hun groentegewassen te beschermen, compost maken, enzovoort. De school was blij omdat ze geen geld meer hoefden uit te geven aan landbouwchemicaliĂ«n en ze de kinderen een gezonde, biologische lunch konden aanbieden,” herinnert Rebecca zich.
Naarmate ze meer vertrouwen kreeg, volgden al snel nieuwe contracten met andere scholen. Voor elke klant onderhandelt Rebecca over de prijs, afhankelijk van de afstand die moet worden afgelegd, de accommodatie en het aantal kinderen dat de video’s bekijkt. Vaak worden er vijf video’s per dag vertoond gedurende twee opeenvolgende dagen, waarmee ze tussen de 120.000 en 200.000 Oegandese Shillings (30 tot 50 euro) verdient. Scholen blijven belangrijke klanten, omdat de Oegandese overheid vaardigheidstraining verplicht heeft gesteld. Naast huishoudkunde en computervaardigheden kunnen leerlingen ook kiezen voor landbouw, dus alle scholen hebben een praktische schoolboerderij en zijn potentiĂ«le klanten.
Hoewel ze contact blijft houden met scholen, heeft Rebecca in de loop der tijd haar strategie deels gewijzigd. Ze benadert nu niet langer actief boerengroepen, maar onderzoekt welke NGO’s met boeren in de regio werken en welke projecten ze hebben of op het punt staan te starten. Nadat ze op internet heeft gezocht en achtergrondonderzoek heeft gedaan, is het gemakkelijker om projectmedewerkers te overtuigen van de waarde van de op video gebaseerde voorlichtingsdienst.
Omdat Rebecca, inmiddels moeder van vier kinderen, de kans niet wil missen om in te gaan op het toenemende aantal aanvragen voor haar video-adviesdienst, leidt ze momenteel een jonge man en jonge vrouw van begin twintig op om haar team te versterken.
Rebecca is haar eigen lijden als jonge moeder nooit vergeten en heeft de mogelijkheden ervaren die de video’s van Access Agriculture bieden. Daarom heeft ze ook besloten om haar eigen gemeenschapsorganisatie op te richten: het Netwerk voor Vrouwen in Actie, dat ze als liefdadigheidsinstelling runt. Nadat ze indruk had gemaakt op haar ouders, gaven ze haar in 2019 toestemming om een demonstratieboerderij (Newa Api Green Farm) op te zetten op het land van haar familie. Hier traint ze jonge meisjes en zwangere schoolverlaters in ambachtelijke vaardigheden, zoals het maken van papieren zakken, het weven van manden en het maken van bijenkorven met behulp van lokaal beschikbare materialen.
Traditionele bijenkorven zijn gemaakt van boomstammen, kleipotten en gevlochten manden besmeerd met koeienmest die in de bomen worden gehangen. Om de honing te verzamelen klimmen de boeren in de bomen en vernietigen ze de kolonies. Op een van de video’s die in Kenia werd gemaakt, leerden de leden van de vereniging hoe ze de bijen konden uitroken en niet vernietigen.
Op een andere video, gemaakt in Nepal, leerden de vrouwen houten bijenkasten te maken, die ze op bestelling voor boeren bouwen. Door de video realiseerden ze zich dat de huidige bijenkasten (Top Bar Hive) te groot waren. “Omdat kleine volken niet in staat zijn om de juiste temperatuur in de grote bijenkasten te genereren, hadden we slechts een succespercentage van 50%. Nu maken we onze bijenkasten kleiner en worden 8 op de 10 bijenkasten succesvol gekoloniseerd,” zegt Rebecca.
Jonge vrouwen hebben vaak geen eigen land, dus leden die dat willen kunnen hun bijenkorven op de demoboerderij zetten. “We hebben ook een honingpers. Vroeger brachten alle leden hun honing naar onze boerderij. Maar van de video’s hebben we geleerd dat we de honing gemakkelijk kunnen zeven door een schone doek nadat we de honing in de zon hebben gezet. Dus nu kunnen de vrouwen de honing direct bij hen thuis verwerken.”
De bijenteelt is een symbool van genezing geworden. Boeren begrijpen dat hun gewassen baat hebben bij bijen, dus de jonge imkervrouwen worden gewaardeerd voor hun diensten aan de boerengemeenschap. Maar ook ouders die eerst hun zwangere dochter hadden weggestuurd, beschaamd door het sociale stigma, beginnen hun ondernemende dochter weer te accepteren nu ze geld en voedsel naar haar ouders sturen.
“We hebben zelfs jonge vrouwen opgeleid tot honingoogsters, iets wat traditioneel alleen mannen doen. Als mensen in een dorp onze jonge meisjes in imkeroutfit in bomen zien klimmen, zijn ze verbaasd. Het is een krachtige boodschap voor jonge meisjes dat er altijd hoop is, zelfs als je het slachtoffer wordt van vroeg moederschap. Je leven is niet voorbij,” besluit Rebecca.
Nederlandse versie hieronder
Conserving traditional varieties for future generations is worthwhile, yet challenging, especially when it comes to fruit trees, as my wife Marcella and I learned on a recent visit to the castle of Alden Biezen, in Belgium, where for the 20th year a special âCherryâ event was organized.
On the inner court of the 16th-century castle, in the municipality of Bilzen in the province of Limburg, Belgium, various local organizations had installed information booths, on bee-keeping, the juice mobile and traditional fruit varieties.
Belgium wouldnât be Belgium if there werenât also stands where you could taste cherry beer and local delicacies, such as thick pancakes stuffed with cherries. Information boards along the pathway offered interesting stories, testimonials and in-depth knowledge of late and retired cherry farmers.
As the temperature that Sunday rose to 31 degrees Celsius, we were happy that the organisers had installed a temporary exhibition in one of the castle halls. It was amazing to see so many cherry varieties on display, from pale yellow to deep red and almost black. We also learned that the cherry stems, which we normally discard on the compost pile, have anti-inflammatory and other medicinal properties, when dried and used in tea.
The real highlight was the guided tour by Paul Van Laer, coordinator at the non-profit association the National Orchard Foundation (Nationale Boomgaardenstichting). On the sloping grounds of the castle, the association had planted several hectares of traditional varieties of cherry trees to conserve the genetic diversity as well as the knowledge to grow them. Already six years ago, we were so inspired by the work of the Foundation that we bought about 30 young trees of traditional apple, pear, plum and cherry varieties from them to plant at home in our pasture.
Standing on a typical ladder used to pick cherries, Paul passionately speaks to the visitors. With his life-long experience he can tell stories about every single variety. Encouraging citizens to plant traditional fruit tree varieties helps to ensure that the genetic diversity is conserved in as many different locations as possible. And it quickly dawns on us how important this strategy is.
Paul points to the field where tall-stemmed cherry trees were planted about 20 years ago. We are all shocked to see that most of the trees had died. âWhen you plant tall-stemmed varieties, you can normally harvest cherries for the next 70 years,â Paul explains, âbut with the disturbed climate that we are witnessing the past decade, many trees cannot survive. We used to have more than 80 cherry varieties, but we are really struggling to keep them alive.â Heat stress, droughts, floods and new pests that have arrived with the changing climate (and without their natural enemies), such as the Asian fruit fly (Drosophilla suzukii), have made it so that current commercial farmers only grow cherries under highly controlled environments.
One of the visitors is curious to know whether, given the many challenges, it is still worthwhile to plant a cherry tree in your garden. âWhen you live away from commercial farm or orchards where lots of cherry trees are grown, there is less presence of the fruit fly. Also, if you only have a few fruit trees around your house, you can easily water them, if need be,â says Paul. For the National Orchard Foundation, having people grow cherry trees back home may become increasingly important in the long run.
As cherry trees are affected by the disturbed climate, gardeners and smallholders who have space could plant a single tree. Not only it would contribute to conserve the genetic diversity, it will also give you some delicious cherries to put on your pie.
Related blogs
When the bees hit a brick wall
De kers op de taart
Het behoud van traditionele variĂ«teiten voor toekomstige generaties is de moeite waard, maar ook een uitdaging, vooral als het gaat om fruitbomen, zoals mijn vrouw Marcella en ik leerden tijdens een recent bezoek aan het kasteel van Alden Biezen, in BelgiĂ«, waar voor het 20e jaar een speciaal “Kersen” evenement werd georganiseerd.
Op het binnenplein van het 16e-eeuwse kasteel, in de gemeente Bilzen in de provincie Limburg, België, hadden verschillende lokale organisaties informatiestands ingericht, waaronder één over bijenteelt, de sapmobiel en een stand over traditionele fruitsoorten.
België zou België niet zijn als er niet ook stands waren waar je kersenbier kon proeven en lokale lekkernijen, zoals dikke pannenkoeken gevuld met kersen. Informatieborden langs het pad boden interessante verhalen, getuigenissen en diepgaande kennis van overleden en gepensioneerde kersenboeren.
Omdat de temperatuur die zondag opliep tot 31 graden Celsius, waren we blij dat de organisatoren een tijdelijke tentoonstelling hadden ingericht in een van de kasteelzalen. Het was verbazingwekkend om zoveel kersensoorten te zien, van lichtgeel tot dieprood en bijna zwart. We leerden ook dat de kersenstengels, die we normaal gesproken op de composthoop gooien, ontstekingsremmende en andere geneeskrachtige eigenschappen hebben als ze gedroogd worden en in thee worden gebruikt.
Het echte hoogtepunt was de rondleiding door Paul Van Laer, coördinator van de Nationale Boomgaardenstichting. Op het glooiende terrein van het kasteel had de vereniging verschillende hectaren met traditionele variëteiten van kersenbomen geplant om de genetische diversiteit en de kennis om ze te kweken te behouden. Al zes jaar geleden waren we zo geïnspireerd door het werk van de Nationale Boomgaardenstichting dat we ongeveer 30 jonge bomen van traditionele appel-, peren-, pruimen- en kersenrassen van hen kochten om thuis in ons weiland te planten.
Staande op een typische ladder die gebruikt wordt om kersen te plukken, staat Paul de bezoekers hartstochtelijk te woord. Met zijn levenslange ervaring kan hij verhalen vertellen over elke variëteit. Burgers aanmoedigen om traditionele fruitboomvariëteiten te planten helpt om de genetische diversiteit op zoveel mogelijk verschillende locaties te behouden. En het wordt ons al snel duidelijk hoe belangrijk deze strategie is.
Paul wijst naar het veld waar 20 jaar geleden hoogstam kersenbomen zijn geplant. We zijn allemaal geschokt als we zien dat de meeste bomen zijn doodgegaan. “Als je hoogstammige variĂ«teiten plant, kun je normaal gesproken de komende 70 jaar kersen oogsten,” legt Paul uit, “maar met het verstoorde klimaat van de afgelopen tien jaar kunnen veel bomen niet overleven. Vroeger hadden we meer dan 80 kersenvariĂ«teiten, maar we hebben echt moeite om ze in leven te houden.” Hittestress, droogte, overstromingen en nieuwe plagen die met het veranderende klimaat zijn gekomen (en zonder hun natuurlijke vijanden), zoals de Aziatische fruitvlieg (Drosophilla suzukii), hebben ervoor gezorgd dat de huidige commerciĂ«le boeren alleen kersen telen in zeer gecontroleerde omgevingen.
Een van de bezoekers is benieuwd of het, gezien de vele uitdagingen, nog steeds de moeite waard is om een kersenboom in je tuin te planten. “Als je niet in de buurt woont van commerciĂ«le boerderijen of boomgaarden waar veel kersenbomen worden gekweekt, is er minder aanwezigheid van de fruitvlieg. Als je maar een paar fruitbomen rond je huis hebt, kun je ze ook gemakkelijk water geven als dat nodig is,” zegt Paul. Voor de Nationale Boomgaarden Stichting kan het op de lange termijn steeds belangrijker worden om mensen thuis kersenbomen te laten kweken.
Omdat kersenbomen worden beĂŻnvloed door het verstoorde klimaat, zouden tuiniers en kleine boeren die ruimte hebben een enkele boom kunnen planten. Het zou niet alleen bijdragen aan het behoud van de genetische diversiteit, maar het zal je ook heerlijke kersen opleveren voor op je taart.
Nederlandse versie hieronder
Earlier, Jeff and I have written various blogs about the importance of soil organic matter and soil life to support thriving, sustainable food production. Soils that have many living organisms hold more carbon and nutrients and can better absorb and retain rainwater, all of which are crucial in these times of a disturbed climate.
But measuring life in soils can be a time-consuming activity depending on what one wants to measure. While bacteria and fungi cannot be seen by the naked eye, ants, grubs and earth worms can.
In one of the training videos that we filmed in Bolivia last February, Eliseo Mamani from the PROINPA Foundation, a science and technology organization, shows us meticulously how you can measure the visible soil organisms with farmers. Using a standardised method to measure soil life is important if you want to evaluate how certain farming practices have an effect on the life of your soil.
One early morning, we pick up Ana Mamani and Rubén Chipana from their homes to take us to a field on the altiplano that has been cultivated for various years and that has not received any organic fertilizer. The farmers of Chiarumani, Patacamaya, about 100 kilometres south of La Paz, have learned through collaborative research that there are more living things in some parts of the field, and fewer in other parts, so they take samples from 3 parts of the field.
With a spade they remove a block of soil 20 centimetres wide, 20 centimetres long and 20 centimetres deep. They carefully put all this soil in a white bag and close it tightly, so that the living things do not escape, because the earthworms and other living things move quickly.
We then drive to another place, where they collect 3 more samples from a field that has received organic fertilizer and where organic vegetables are grown. All samples are put in blue bags, all nicely labelled.
Under the shade of a tree, some more farmers have gathered to start counting the living organisms. One handful of soil at a time, they empty each bag on a plastic tray. As they come across a living creature, they carefully pick it out and report it to Eliseo who takes notes: how many earthworms, how many ants, how many termites, how many beetles, how many spiders and how many grubs.
After an hour, the results are added up and samples compared: there are only many earthworms in the soil from the field that received organic fertilizer. The farmers discuss the findings in group and conclude: If your soil has few living things, you can bring your soil to life by adding animal manure or compost, by leaving crop residues in the field, and not burning them. You can also improve soil life by ploughing less, as ploughing disturbs bacteria, fungi, and animals that add fertility to the soil.
After returning back home from our trip to Bolivia, I am still reflecting on the many things we have learned from farmers and the organisations who do basic, yet relevant research with them, when Marcella points to the fields in front of our office. In March, at the onset of spring, moles are most active. It is striking: the field to the left that hasnât been ploughed or fertilized for several years has many mole hills. The field on the right is intensively managed and does not have a single mole hill. Ploughing reduces organic matter, which is feed for earthworms. Herbicides and pesticides kill soil life, including earthworms. Also, liquid manure, which is used abundantly across Flanders and the Netherlands, can kill earthworms, especially when cows have received antibiotics and other drugs. Liquid manure may also contain heavy metals used for animal feed, such as zinc and copper.
Earthworms can be counted and used as soil health bioindicators. When done in collaborative research with farmer groups this helps farmers understand how certain farming practices affects the health of their soil and the long-term sustainability of their farm. However, if you donât have time to go out with a spade to take soil samples, even above ground indicators such as mole hills can offer a quick alternative.
Acknowledgements
The visit to Bolivia to film various farmer-to-farmer training videos, including this one, was made possible with the generous support of the Collaborative Crop Research Program (CCRP) of the McKnight Foundation. Thanks to the Foundation for the Promotion and Research of Andean Products (PROINPA) who introduced us to the communities, and to Eliseo Mamani in particular who led the soil exercises with the farmers for this video.
Related videos
Living windbreaks to protect the soil
Related Agro-Insight blogs
Soil science, different but right
Killing the soil with chemicals (and bringing it back to life)
Commercialising organic inputs
Het leven in de bodem zien
Jeff en ik hebben al eerder verschillende blogs geschreven over het belang van organische stof in de bodem en bodemleven om duurzame voedselproductie te ondersteunen. Bodems met veel levende organismen houden meer koolstof en voedingsstoffen vast en kunnen regenwater beter absorberen en vasthouden, wat allemaal cruciaal is in deze tijden van een verstoord klimaat.
Maar het meten van het leven in de bodem kan een tijdrovende bezigheid zijn, afhankelijk van wat men wil meten. Terwijl bacteriën en schimmels niet met het blote oog te zien zijn, zijn mieren, larven en regenwormen dat wel.
In een van de trainingsvideo’s die we afgelopen februari in Bolivia hebben gefilmd, laat Eliseo Mamani van PROINPA, een wetenschappelijk en technologisch instituut, nauwkeurig zien hoe je samen met boeren de zichtbare bodemorganismen kunt meten. Het gebruik van een gestandaardiseerde methode om het bodemleven te meten is belangrijk als je wilt evalueren welk effect bepaalde landbouwpraktijken hebben op het bodemleven.
Op een vroege ochtend halen we Ana Mamani en Rubén Chipana op van hun huis om ons naar een veld op de altiplano te brengen dat al verschillende jaren wordt bewerkt en waar geen organische meststoffen zijn gebruikt. De boeren van Chiarumani, Patacamaya, ongeveer 100 kilometer ten zuiden van La Paz, hebben door gezamenlijk onderzoek geleerd dat er in sommige delen van het veld meer levende wezens zijn en in andere delen minder, dus nemen ze monsters van 3 delen van het veld.
Met een spade halen ze een blok grond weg van 20 centimeter breed, 20 centimeter lang en 20 centimeter diep. Ze doen al deze grond voorzichtig in een witte zak en sluiten deze goed af, zodat de levende wezens niet kunnen ontsnappen, want de regenwormen en andere levende wezens verplaatsen zich snel.
Daarna rijden we naar een andere plek, waar ze nog 3 monsters verzamelen van een veld dat organische mest heeft gekregen en waar organische groenten worden verbouwd. Alle monsters worden in blauwe zakken gedaan, allemaal netjes gelabeld.
Onder de schaduw van een boom hebben zich nog meer boeren verzameld om te beginnen met het tellen van de levende organismen. Een handvol grond per keer legen ze elke zak op een plastic dienblad. Als ze een levend wezen tegenkomen, pikken ze het er voorzichtig uit en rapporteren het aan Eliseo die aantekeningen maakt: hoeveel regenwormen, hoeveel mieren, hoeveel termieten, hoeveel kevers, hoeveel spinnen en hoeveel engerlingen.
Na een uur worden de resultaten opgeteld en de monsters vergeleken: er zitten alleen veel regenwormen in de grond van het veld dat organische mest heeft gekregen. De boeren bespreken de bevindingen in groep en concluderen: Als je bodem weinig levende wezens heeft, kun je je bodem tot leven brengen door dierlijke mest of compost toe te voegen, door gewasresten op het veld te laten liggen en ze niet te verbranden. Je kunt het bodemleven ook verbeteren door minder te ploegen, want ploegen verstoort bacteriën, schimmels en dieren die vruchtbaarheid aan de bodem toevoegen.
Na terugkomst van onze reis naar Bolivia ben ik nog steeds aan het nadenken over de vele dingen die we hebben geleerd van boeren en de organisaties die samen met hen eenvoudig, maar relevant onderzoek doen, als Marcella naar de velden voor ons kantoor wijst. In maart, aan het begin van de lente, zijn de mollen het actiefst. Het is opvallend: het veld links, dat al een paar jaar niet geploegd of bemest is, heeft veel molshopen. Het veld rechts wordt intensief beheerd en heeft geen enkele molshoop. Door ploegen vermindert het organisch materiaal, dat voedsel is voor regenwormen. Herbiciden en pesticiden doden het bodemleven, waaronder regenwormen. Ook vloeibare mest, die in heel Vlaanderen en Nederland overvloedig wordt gebruikt, kan regenwormen doden, vooral wanneer koeien antibiotica en andere medicijnen hebben gekregen. Vloeibare mest kan ook zware metalen bevatten die worden gebruikt voor diervoeder, zoals zink en koper.
Regenwormen kunnen worden geteld en gebruikt als bio-indicatoren voor de gezondheid van de bodem. Wanneer dit in samenwerking met boerengroepen wordt gedaan, helpt dit boeren te begrijpen hoe bepaalde landbouwpraktijken de gezondheid van hun bodem en de duurzaamheid van hun boerderij op de lange termijn beĂŻnvloeden. Maar indien je geen tijd hebt om bodemmonsters te nemen met een spade, bieden bovengrondse indicatoren zoals molshopen een snel alternatief.
Bekijk de video