Vea la versión en español a continuación
Nederlandse versie hieronder
Laura Guzmán grew up on a small farm on the edge of the city of Cochabamba, went to university, graduated with a law degree, and then left home. She was working in La Paz, Bolivia’s unofficial capital city, and doing well. Her work with a land reform agency involved a lot of field work, and on one trip she filled up her water bottle in a stream, unaware that it was contaminated from a mine upstream. Laura became very ill, and her doctor advised her that she was on the verge of developing stomach cancer. He advised her to try to avoid food produced with agrochemicals, as she needed to be more careful with her health.
On Laura’s occasional weekend visits home, she would help her mom, who had recently become certified to grow organic vegetables. Laura began to take a few vegetables back to her apartment in La Paz. She noticed that they lasted a lot longer. A conventionally-grown tomato from the market might last for five days, while an organic tomato from home would last at least two weeks. She took this as a sign that agroecological produce was healthier.
Laura eventually left her job and returned home. She began to get involved in the farm work, and loved it, especially the calm feeling she got when she worked out-doors with the plants. In 2020, she took a training from Agrecol Andes, a local NGO, to become a certified organic farmer herself, and joined her mother’s group of agroecological farmers.
Paul and Marcella and I met Laura recently at her home, where she was helping the group, mostly women, package their produce for a home delivery service called BolSaludable: from “bolsa†(bag) and “saludable†(healthy).
On Sundays, Laura also sells her produce at an open air market. She wins over her customers one at a time. She tells them that her vegetables cost a little more, because they are free of chemicals. Some customers don’t care, but some come back the following week and say that they read on the Internet that pesticide use is quite high in Bolivia (especially on tomatoes). “We are taking poison home!†one alarmed customer told her.
At the Sunday market, Laura sells some of her family’s produce, some from neighbors, and some healthy produce that she buys from wholesalers. For example, the large squash, called “zapallo†locally, is popular for making soup in Bolivia. Organic zapallo is not available, but few chemicals are used in this crop, and so Laura buys it to sell to her customers. Business is so brisk that Laura´s brother and a cousin also help at their stand.
Now 30-years-old, Laura is so happy with her work that she encourages other young people to follow her example, “because with ecological farming you not only care for yourself, you care for the earth, you care for the environment. And what’s more, you care for the future generations.â€
Related Agro-Insight blog
UNA JOVEN ABOGADA VUELVE A CASA, A SEMBRAR SALUD
Por Jeff Bentley, 29 enero 2023
Laura Guzmán creció en una pequeña granja a las afueras de Cochabamba, fue a la universidad, se graduó en derecho y se marchó de casa. Trabajaba en La Paz, la capital no oficial de Bolivia, y le iba bien. Trabajaba con una agencia de reforma agraria, que involucraba muchas salidas al campo. En un viaje llenó su botella de agua en una vertiente, sin saber que estaba contaminada por una mina situada rÃo arriba. Laura se puso muy enferma y su médico le advirtió de que estaba a punto de desarrollar un cáncer de estómago. Le aconsejó que evitara los alimentos producidos con agroquÃmicos, ya que debÃa ser más cuidadosa con su salud.
En sus visitas ocasionales a casa los fines de semana, Laura ayudaba a su madre, que acababa de certificarse para cultivar verduras ecológicas. Laura empezó a llevarse algunas verduras a su departamento en La Paz. Se dio cuenta de que duraban mucho más. Un tomate convencional del mercado podÃa durar cinco dÃas, mientras que un tomate ecológico de casa duraba al menos dos semanas. Lo interpretó como una señal de que los productos agroecológicos eran más sanos.
Laura dejó su trabajo y volvió a casa. Empezó a involucrarse en el trabajo de la granja, y le encantó, especialmente la sensación de calma que tiene cuando trabaja al aire libre con las plantas. En 2020, recibió formación de Agrecol Andes, una ONG local, para convertirse en agricultora ecológica certificada, y se unió al grupo de agricultores agroecológicos de su madre.
Paul, Marcella y yo conocimos a Laura hace poco en su casa, donde ayudaba al grupo de agricultoras, en su mayorÃa mujeres, a empaquetar sus productos para un servicio de entrega a domicilio llamado BolSaludable: de “bolsa” y “saludable”.
Los domingos, Laura también vende sus productos en un mercado al aire libre. Se gana a sus clientes de uno en uno. Les dice que sus verduras cuestan un poco más porque no tienen productos quÃmicos. A algunos clientes les da igual, pero otros vuelven a la semana siguiente y dicen que han leÃdo en Internet que el uso de plaguicidas es bastante elevado en Bolivia (sobre todo en los tomates). “Nos llevamos veneno a casa”, le dijo un cliente alarmado.
En el mercado de los domingos, Laura vende algunos productos de su familia, otros de los vecinos y otros sanos que compra a mayoristas. Por ejemplo, la calabaza grande, llamada “zapallo” localmente, es popular para hacer sopa en Bolivia. El zapallo ecológico no está disponible, pero en este cultivo se usan pocos productos quÃmicos, por lo que Laura lo compra para venderlo a sus clientes. El negocio es tan dinámico que el hermano y un primo de Laura también ayudan en su puesto.
A sus 30 años, Laura está tan contenta con su trabajo que anima a otros jóvenes a seguir su ejemplo, “porque con la agricultura ecológica no sólo te cuidas tú. Cuidas la tierra, cuidas el medio ambiente. Y es más, vas a cuidar a las futuras generaciones.â€
Previamente en el blog de Agro-Insight
Een jonge advocaat komt thuis om te boeren
Laura Guzmán groeide op op een kleine boerderij aan de rand van de stad Cochabamba, ging naar de universiteit, studeerde af met een rechtendiploma en verliet toen haar huis. Ze werkte in La Paz, de onofficiële hoofdstad van Bolivia, en deed het goed. Op een reis vulde ze haar waterfles in een beek, zonder te weten dat die was verontreinigd door een mijn stroomopwaarts. Laura werd erg ziek en haar dokter adviseerde haar dat ze op het punt stond maagkanker te krijgen. Hij raadde haar aan te proberen voedsel te vermijden dat met landbouwchemicaliën was geproduceerd, omdat ze voorzichtiger met haar gezondheid moest omgaan.
Tijdens Laura’s occasionele weekendbezoeken aan huis hielp ze haar moeder, die onlangs gecertificeerd was om biologische groenten te telen. Laura begon wat groenten mee te nemen naar haar appartement in La Paz. Ze merkte dat ze veel langer meegingen. Een conventioneel geteelde tomaat van de markt ging misschien vijf dagen mee, terwijl een biologische tomaat van thuis minstens twee weken meeging. Ze zag dit als een teken dat agro-ecologische producten gezonder waren.
Laura verliet uiteindelijk haar baan en keerde terug naar huis. Ze begon zich bezig te houden met het werk op de boerderij en vond het heerlijk, vooral het rustige gevoel dat ze kreeg als ze buiten met de planten werkte. In 2020 volgde ze een opleiding bij Agrecol Andes, een lokale NGO, om zelf een gecertificeerde biologische boerin te worden, en sloot ze zich aan bij de groep agro-ecologische boeren van haar moeder.
Paul en Marcella en ik ontmoetten Laura onlangs bij haar thuis, waar ze de groep, voornamelijk vrouwen, hielp hun producten te verpakken voor een thuisbezorgdienst met de naam BolSaludable: van “bolsa” (zak) en “saludable” (gezond).
Op zondag verkoopt Laura haar producten ook op een openluchtmarkt. Ze wint haar klanten één voor één voor zich. Ze vertelt hen dat haar groenten iets duurder zijn, omdat ze vrij zijn van chemicaliën. Sommige klanten kan het niet schelen, maar sommige komen de week daarop terug en zeggen dat ze op internet hebben gelezen dat er in Bolivia veel pesticiden worden gebruikt (vooral op tomaten). “We nemen gif mee naar huis!” zei een verontruste klant tegen haar.
Op de zondagsmarkt verkoopt Laura een deel van de producten van haar familie, een deel van de producten van de buren, en een deel gezonde producten die ze bij de groothandel koopt. Zo is de grote pompoen, die in Bolivia “zapallo” wordt genoemd, populair voor het maken van soep. Biologische zapallo is niet verkrijgbaar, maar er worden weinig chemicaliën gebruikt bij dit gewas, en dus koopt Laura het om aan haar klanten te verkopen. De zaken gaan zo goed dat Laura’s broer en een neef ook helpen in hun kraam.
Laura, nu 30 jaar oud, is zo blij met haar werk dat ze andere jonge mensen aanmoedigt haar voorbeeld te volgen, “want met ecologische landbouw zorg je niet alleen voor jezelf, maar ook voor de aarde, voor het milieu. En bovendien zorg je voor de toekomstige generaties.”
Vea la versión en español a continuación
I’ve written before that a program to support a network of local food producers and consumers needs an exit strategy (An exit strategy). I’ve seen various projects that do a good job at mentoring smallholders, to produce chemical-free food, package it attractively and distribute it to discriminating consumers in the city. This usually relies on hidden subsidies: the university-educated technical staff who broker the food, promote it and transport it in cars, also paid for out of the project budget. It’s a way to show that there is demand for agroecological food, but not a business model.
In the Tungurahua province of Ecuador, last February, I saw what it takes for farmers and consumers to come together in a robust, self-sustaining way.
In the municipality of Pelileo, a city of about 50,000 people, the NGO SWISSAID started 13 years ago to teach 600 farmers and gardeners about agroecology, according to the current country director, Oscar Quillupangui. The second year, SWISSAID organized the farmers to sell their produce in a fair in the city. This was only possible thanks to the mayor at the time, who understood the importance of a market for local, organic produce. As Fernando Jácome of SWISSAID told me, “you can’t run a market without local government support. If you set up a food fair in a public space, the mayor can ask the police to throw you out. In fact, farmer fairs in some other Ecuadorian cities did not thrive, because of this lack of municipal support.â€
The current mayor, Ing. Leonardo Maroto, has a vision for healthy food systems: “the countryside gives life to the city.â€
When Paul and Marcella and I visited the weekly agroecological fair in Pelileo, on Thursday, 10 February, we were delighted to see a living market, supported by a whole social structure. The space itself is the size of a large basketball court, with a cement floor and a high, awning roof, no walls, but with a stage on one end and step-like seats on the other. Seventy-seven farmer-sellers, almost all women (with two or three supportive husbands), set out their fresh produce on tables in neat rows. Each table was covered with an orange tablecloth. The sellers wore green smocks and orange caps, which helped the organized women (with some help from a couple of municipal cops) to keep out free riders trying to sell conventional food in the market.
The food is of great diversity: potatoes and other Andean roots and tubers, leafy vegetables, pulses like peas and broad beans, giant squash, butchered ducks, rabbits, chickens and guinea pigs. It’s all fresh off the farm and of the highest quality, attracting a steady stream of middle-class consumers who appreciate the value of local feed, free of toxic chemicals.
“Well, it is for our health, right? We always have to be natural. Because you know that now there are so many illnesses because of the chemicals that they put in the fruits and the vegetables. So, for us, for me, and for everyone it is very good that the food is natural, to avoid illnesses,†says Maricela Herrera, one of the consumers.
There are some touches of local personality, like the ten-man brass band, from the municipal government. They don’t play every week, but they come about once a month to attract customers with their beat. There is some free food tasting (potatoes with a slice of egg, peanut sauce and a bit of boiled pork skin).
Mayor Maroto makes an appearance, offering encouraging words over the loudspeaker. The band starts again and people begin to dance, eventually dragging Paul and I onto the dance floor as well.
Through all of this, the staff from SWISSAID, including Fernando and Oscar, keep a low profile. They stand on the sidelines, but they are observant, and I would have missed one of the most important parts of the fair, if they had not pointed it out to me. The farmers who sell at the fair have elected a president, vice-president, secretary and treasurer, Martha Cunalata who quietly goes from one table to the next, collecting one dollar from each member, to meet the association’s expenses.
Self-financed, organized and supported by paying customers and the local government, this market could survive even without an NGO to nurture it. This is what a healthy, local food system looks like. Hopefully it will grow and plant seeds in other cities. As Paul told mayor Maroto of Pelileo, “you are an inspiration to other cities of the world.â€
Watch the video
Creating agroecological markets
Related video
Home delivery of organic produce
Related blogs
Home delivery of organic produce
Acknowledgement
Thanks to Oscar Quillupangui and Paul Van Mele for their helpful comments on a previous version of this blog.
ESTRATEGIA DE SALIDA 2.0
Jeff Bentley, 2 de octubre del 2022
Ya he escrito antes que un programa de apoyo a una red de productores y consumidores de alimentos locales necesita una estrategia de salida (Una estrategia de salida). He visto varios proyectos que hacen un buen trabajo de orientación a los pequeños productores para que produzcan alimentos sin productos quÃmicos, los envasen de forma atractiva y los distribuyan a los consumidores exigentes de la ciudad. Esto suele tener subvenciones ocultas: el personal técnico con formación universitaria que se encarga ayudar con la venta de los alimentos, de su promoción y de su transporte en vehÃculos, también pagados con el presupuesto del proyecto. Es una forma de demostrar que hay demanda de alimentos agroecológicos, pero no un modelo de negocio.
En la provincia ecuatoriana de Tungurahua, el pasado mes de febrero, vi lo que hace falta para que agricultores y consumidores se unan de forma sólida y autosostenible.
En el municipio de Pelileo, una ciudad de unos 50.000 habitantes, la ONG SWISSAID empezó hace 13 años a enseñar agroecologÃa a 600 agricultores y dueños de huertos, según el actual director nacional, Oscar Quillupangui. El segundo año, SWISSAID organizó a los agricultores para que vendieran sus productos en una feria en la ciudad. Esto sólo fue posible gracias al alcalde de la época, que comprendió la importancia de un mercado para los productos locales y ecológicos. Como me dijo Fernando Jácome, de SWISSAID, “no se puede hacer un mercado sin el apoyo del gobierno local. Si montas una feria de alimentos en un espacio público, el alcalde puede pedir a la policÃa que te boten. De hecho, las ferias agrÃcolas de otras ciudades ecuatorianas no prosperaron por esta falta de apoyo municipal”.
El actual alcalde, Ing. Leonardo Maroto, tiene una visión de los sistemas alimentarios saludables: “el campo da vida a la ciudad”.
Cuando Paul, Marcella y yo visitamos la feria agroecológica semanal de Pelileo, el jueves 10 de febrero, nos encantó ver un mercado vivo, apoyado por toda una estructura social. El espacio en sà tiene el tamaño de una gran cancha de baloncesto, con un piso de cemento y un techo alto de calamina, sin paredes, pero con un escenario en un extremo y asientos escalonados en el otro. Setenta y siete vendedores de productos agrÃcolas, casi todas mujeres (con dos o tres maridos colaboradores), colocaban sus productos frescos en mesas en hileras ordenadas. Cada mesa estaba cubierta con un mantel naranja. Las vendedoras usaban batas verdes y gorras naranjas, lo que ayudó a las mujeres organizadas (con algo de ayuda de un par de policÃas municipales) a mantener alejados a los que intentaban vender alimentos convencionales en el mercado.
La comida es muy variada: papas y otras raÃces y tubérculos andinos, verduras de hoja, legumbres como frijoles y habas, calabazas gigantes, patos, conejos, pollos y cuyes. Todo está recién salido de la granja y es de la primera calidad, lo que atrae a un flujo constante de consumidores de clase media que aprecian el valor de los alimentos locales, libres de productos quÃmicos tóxicos.
“Bueno, es que, por la salud ¿no? Siempre tenemos que estar a lo natural. Sabe que ahora hay tantas enfermedades por los quÃmicos que ponen a las frutas, a las legumbres. Entonces, para nosotros, para mÃ, y para todos, es muy bueno que sea natural. Porque nos evitamos de muchas enfermedades”, dice Maricela Herrera, una de las consumidoras.
Hay algunos toques de personalidad local, como la banda de música de diez hombres, del gobierno municipal. No tocan todas las semanas, pero vienen una vez al mes para atraer a los clientes con su ritmo. Hay una degustación gratuita de comida (papas con una rodaja de huevo, salsa de manà y un poco de piel de cerdo hervida).
El alcalde Maroto hace su aparición, ofreciendo palabras de aliento por la megafonÃa. La banda vuelve a sonar y la gente empieza a bailar, arrastrándonos a Paul y a mà a la pista de baile.
Durante todo esto, el personal de SWISSAID, incluidos Fernando y Óscar, mantienen un perfil bajo. Se mantienen al margen, pero son observadores, y me habrÃa perdido una de las partes más importantes de la feria si no me la hubieran señalado. Los agricultores que venden en la feria han elegido un presidente, un vicepresidente, un secretario y un tesorero, Martha Cunalata, que va tranquilamente de una mesa a otra, recogiendo un dólar de cada miembro, para hacer frente a los gastos de la asociación.
Autofinanciado, organizado y apoyado por los clientes que pagan y por el gobierno local, este mercado podrÃa sobrevivir incluso sin una ONG que lo alimente. Este es el aspecto de un sistema alimentario local saludable. Esperemos que crezca y siembre semillas en otras ciudades. Como dijo Paul al alcalde Maroto de Pelileo, “ustedes son una inspiración para otras ciudades del mundo”.
Vea el video
Creando ferias agroecológicas
Otro video relacionado
Previamente en el blog de Agro-Insight
Home delivery of organic produce
Agradecimientos
Gracias a Oscar Quillupangui y Paul Van Mele por sus valiosos comentarios sobre una versión previa de este blog.
From soil fertility to cheese
Nederlandse versie hieronder
More than 10 years ago, a project in the high Andes in Peru set out to improve soil fertility with local communities. So, during a recent visit to the community of Colpar, in Quilcas municipality, we were surprised to hear rural women talk about how they had established a women’s association selling cheese and yoghurt. It seemed a long leap at first, but as we spent more time with the community we were reminded once more how development impacts can divert from initial intentions.
Jeff, Marcella and I had a chance to work with the local NGO Yanapai on a video about improved pastures. Farmers traditionally left their fields fallow for 10 years or more after they had planted potatoes for a year, followed by a year of oca, ulluco, broad beans or another crop. With increased pressure on the land, fallow periods shortened and soil fertility declined. The initial idea of the researchers was that by broadcasting seeds of legume fodder crops and improved grasses, such as rye grass after the last harvest, would help the  soil recover its fertility faster. This idea, as creative it was, never quite worked out.
But the researchers and NGO staff did not give up and kept on engaging the farmers in their trials. Farmers gradually started to drive the agenda. Especially in areas where farmers had access to irrigation water, they began experimenting with mixed pastures, containing a mix of annual and perennial fodder legumes and grasses, such as oats, barley, rye grass, clover, alfalfa and vetch.
All farmers in Quilcas now have semi-permanent fields of fodder, which they establish at different times of the year to have feed all year round, as Ricardina RodrÃguez, one of the local women tells us: “Natural pasture dries up in the dry season, and there is nothing for the cows to eat. Planted fodder is there all year. We cut it every two months, and it maintains our cows.â€
When we interview Herminio RodrÃguez, he explains how their animals prefer a mix of fodder: “When you have a mix of pastures, they eat everything. And when you feed a mix with clover and alfalfa, the cows also give more milk.â€
The farmers we meet all confirm that after 3 to 4 years the mixed pastures have improved the fertility of the soil, as the grasses with their abundant roots make the soil looser, while the legumes fix nitrogen from the air and as such benefit the subsequent potato crop. The farmers also add a bit of kitchen ash or composted manure after they cut fodder, which also improves the soil fertility.
The project had evolved from enriching native fallow vegetation with improved fodder species, to one where farmers installed and cared for their pasture as if it were a crop, fertilizing, irrigating and harvesting it. Some farmers may even keep some of their fields under permanent fodder, as they feel the benefits of having good fodder outweighs the benefits of harvesting more potatoes.
With additional support of two other projects, including a local government project, that focused on livestock, fodder and irrigation, life in the community steadily improved, and women made the most of it. While they used to sell all their fresh milk to a buyer from the nearby town, they realized that they could make more money by making and selling their own cheese and yoghurt.
“We used to heat the milk with firewood, but now we use gas. We have our big pots, our cheese press. We improve all the time. And once a week we prepare cheese and yoghurt to take to the weekly market,†says Ricardina RodrÃguez.
LucÃa Ãvila, another member of the association who we interview on camera, summarises it well: “I would tell all farmers that we should plant pasture to have better animals, and to have a little money. If you have a bigger guinea pig, they pay you well. If your bull is bigger or fatter, they pay you well. Cultivated fodder is better to improve our quality of life.â€
By having an open mindset, a certain degree of flexibility and long-term support to work with farming communities, researchers working with local NGOs can have tremendous impact that goes way beyond what they had anticipated initially.
Watch the video on the Access Agriculture video platform:
Improved pasture for fertile soil
Related Agro-Insight blogs
Acknowledgements
The visit to Peru to film various farmer-to-farmer training videos with farmers like doña Ricardina, doña LucÃa and don Herminio was made possible with the kind support of the Collaborative Crop Research Program (CCRP) of the McKnight Foundation. Thanks to Edgar Olivera from Grupo Yanapai for introducing us to the community, and to Erik Córdova Ramos for the photo of the Agro-Insight team with colleagues from Yanapai.
Van bodemvruchtbaarheid tot kaas
Meer dan 10 jaar geleden werd een project in de hoge Andes in Peru opgezet om samen met de plaatselijke gemeenschappen de vruchtbaarheid van de bodem te verbeteren. Tijdens een recent bezoek aan de gemeenschap van Colpar, in de gemeente Quilcas, waren we dan ook verrast toen we plattelandsvrouwen hoorden vertellen over hoe ze een vrouwenvereniging hadden opgericht die kaas en yoghurt verkoopt. Het leek eerst een lange sprong, maar toen we meer tijd met de gemeenschap doorbrachten, werden we er weer eens aan herinnerd hoe de gevolgen van ontwikkeling kunnen afwijken van de oorspronkelijke bedoelingen.
Jeff, Marcella en ik hadden de kans om met de plaatselijke NGO Yanapai te werken aan een video over verbeterde weidegronden. Traditioneel lieten boeren hun akkers 10 jaar of langer braak liggen nadat ze een jaar lang aardappels hadden geplant, gevolgd door een jaar oca, ulluco, tuinbonen of een ander gewas. Door de toenemende druk op het land werden de braakperiodes korter en ging de bodemvruchtbaarheid achteruit. Het oorspronkelijke idee van de onderzoekers was dat door na de laatste oogst zaden van voederleguminosen en verbeterde grassen, zoals raaigras, uit te strooien, de bodem zijn vruchtbaarheid sneller zou herstellen. Dit idee, hoe creatief het ook was, heeft nooit helemaal gewerkt.
Maar de onderzoekers en de NGO-medewerkers gaven niet op en bleven de boeren bij hun proeven betrekken. Geleidelijk aan begonnen de boeren de agenda te bepalen. Vooral in gebieden waar de boeren toegang hadden tot irrigatiewater, begonnen zij te experimenteren met gemengde weidegronden, met een mix van eenjarige en meerjarige voederleguminosen en grassen, zoals haver, gerst, raaigras, klaver, alfalfa en wikke.
Alle boeren in Quilcas hebben nu semi-permanente voedergewassenvelden, die ze op verschillende tijdstippen van het jaar aanleggen, zodat ze het hele jaar door voedergewassen hebben, zoals Ricardina RodrÃguez, een van de plaatselijke vrouwen, ons vertelt: “Natuurlijke weiden drogen op in het droge seizoen, en er is niets te eten voor de koeien. Geplant veevoer is er het hele jaar. We maaien het om de twee maanden, en het onderhoudt onze koeien.”
Als we Herminio RodrÃguez interviewen, legt hij uit hoe hun dieren de voorkeur geven aan een mix van voedergewassen: “Als je een mix van voedergewassen hebt, eten ze alles. En als je een mix met klaver en luzerne voert, geven de koeien ook meer melk.”
De boeren die we ontmoeten, bevestigen allemaal dat de gemengde weiden na 3 tot 4 jaar de vruchtbaarheid van de bodem hebben verbeterd, omdat de grassen met hun overvloedige wortels de grond losser maken, terwijl de peulvruchten stikstof uit de lucht vastleggen en als zodanig ten goede komen aan de daaropvolgende aardappeloogst. De boeren voegen ook een beetje keuken-as of gecomposteerde mest toe nadat zij het voeder hebben gemaaid, wat de bodemvruchtbaarheid eveneens verbetert.
Het project is geëvolueerd van het verrijken van inheemse braakvegetatie met verbeterde voedergewassen tot een project waarbij de boeren hun weiland installeren en verzorgen alsof het een gewas is, bemesten, irrigeren en oogsten. Sommige boeren houden zelfs een deel van hun akkers permanent met voedergewassen bedekt, omdat zij vinden dat de voordelen van goed voedergewas opwegen tegen de voordelen van het oogsten van meer aardappelen.
Met extra steun van twee andere projecten, waaronder een project van de plaatselijke overheid, die zich richtten op vee, veevoeder en irrigatie, verbeterde het leven in de gemeenschap gestaag, en de vrouwen haalden daar het meeste uit. Terwijl ze vroeger al hun verse melk verkochten aan een opkoper uit de nabijgelegen stad, realiseerden ze zich dat ze meer geld konden verdienen door hun eigen kaas en yoghurt te maken en te verkopen.
“Vroeger verwarmden we de melk met brandhout, maar nu gebruiken we gas. We hebben onze grote potten, onze kaaspers. We verbeteren de hele tijd. En één keer per week maken we kaas en yoghurt om mee te nemen naar de wekelijkse markt,” zegt Ricardina RodrÃguez.
LucÃa Ãvila, een ander lid van de vereniging die we voor de camera interviewen, vat het goed samen: “Ik zou tegen alle boeren willen zeggen dat we weiland moeten planten om betere dieren te hebben, en om een beetje geld te hebben. Als je een grotere cavia hebt, betalen ze je goed. Als je stier groter of vetter is, betalen ze je goed. Gekweekt voer is beter om de kwaliteit van ons leven te verbeteren.”
Door een open mentaliteit, een zekere mate van flexibiliteit en steun op lange termijn om met boerengemeenschappen samen te werken, kunnen onderzoekers die met lokale NGO’s samenwerken een enorme impact hebben die veel verder gaat dan wat ze aanvankelijk hadden voorzien.
Bekijk de video op het Access Agriculture video platform:
Improved pasture for fertile soil
Vea la versión en español a continuación
I usually take a dim view of bureaucracy, but a committee may help stop overgrazing as much as a good fence, as I learned this April, in the community of Canrey Chico, in Ancash, Peru.
About 1993, almost 30 years ago, a young teacher, Vidal Rondán, was hired to be a ranger in the Huascarán National Park. Two years later, he had been hired by the Mountain Institute, an NGO, to work with local communities in the high Andes around the park. In 1998 Vidal organized the farmers into a local agricultural research committee, also known as a CIAL. The committee had 11 farmer-members elected by their community to do research on a pressing problem.
The community loaned the CIAL a two-hectare plot to do experiments on cattle grazing for the 120 members of the Cordillera Blanca Farmers’ Association, which collectively managed the lands of a former hacienda. The CIAL spent a year studying topics like organic fertilization, irrigation and fencing. The results were so promising that the community gave the committee 40 hectares to do more experiments
As community member Dalia RodrÃguez explained, before the CIAL, the cattle roamed loose, eating whatever grasses they wanted. Such permissive grazing may seem fine, but over the years the cows and sheep eat all their favorite grasses down to the nub, and the nasty plants encroach on the pasture.
In the 1990s, when the community learned about the CIAL’s research, they began rotating the cattle between smaller, fenced areas. That obliged the livestock to eat more plant species, not just the tastiest ones. As doña Delia explained, in the dry season, folks began keeping the cattle on open pasture in the high country, and in the rainy season moving the cows to fenced grazing closer to the farmsteads.
The members of the Cordillera Blanca farmers’ association own about 600 head of cows, including 58 that are managed collectively. To avoid overgrazing, each community member is limited to a maximum of 25 cows. Movements and numbers of animals are overseen by a board of directors of the Cordillera Blanca Farmers’ Association, which has a president, vice-president, secretary, treasurer and various committees on areas like grazing, equipment, and fence. The board members and the committees meet once a month.
Paul and Marcella and I were lucky enough to visit Cordillera Blanca for one of their monthly meetings, which started promptly at 9 AM. Weather-beaten farmers, dressed in their work clothes, filled the small room of an old adobe house. After a while they sent word to Vidal, to say that we could come inside. We briefly discussed our project to film a video about grazing. They gave us permission, and then politely dismissed us. They had business to attend to, and they could manage without any advice from friendly outsiders.
These committees decide when to move cattle down from the high country. They make sure that they don’t put the livestock into a pasture until the grass has recovered, and the seed heads are mature enough to self-seed the next year’s pasture. The board and the committees decide on when to invest in repairing fences, with the members working together to dig the post holes and stretch the barbed wire. The 120 member households meet as needed, when decisions must be approved by all community members.
The board also hires a community cowboy, who along with his wife milks all of the cows in the collective herd and sells the milk back to local women, who make cheese, which they sell. Doña Delia explains that they sell the cheese locally or feed it to their families. Selling the milk allows the community to earn an income to invest in fences, sprinkler irrigation or other tools. Rotational grazing and fences save the farmers time; they no longer have to spend hours looking for their cows.
Vidal and the CIAL are still jointly researching agricultural innovations, which the community manages within their own structure of committees. Fences may be useful bits of hardware for managing livestock, but a system of farmer-managed committees can be the software that makes the communal grazing land work.
Related Agro-Insight blogs
Further reading
Bentley, Jeffery W., Sylvie Priou, Pedro Aley, Javier Correa, Róger Torres, Hermeregildo Equise, José Luis Quiruchi & Oscar Barea 2006 “Method, Creativity and CIALs.†International Journal of Agricultural Resources, Governance and Ecology 5(1):90-105.
Acknowledgements
The visit to Peru to film various farmer-to-farmer training videos with farmers like doña Delia was made possible with the kind support of the Collaborative Crop Research Program (CCRP) of the McKnight Foundation. Thanks to Vidal Rondán of the Mountain Institute for introducing us to the community.
Videos on community organization
Village savings and loan associations
Farmers’ rights to seeds: experiences from Guatemala
Working in groups to save water
COMITÉ CAMPESINO
Jeff Bentley, 22 de mayo del 2022
Normalmente no soporto la burocracia, pero un comité puede ayudar a frenar el sobrepastoreo, junto con un buen cerco, como aprendà este mes de abril en la comunidad de Canrey Chico, en Ancash, Perú.
Hacia 1993, hace casi 30 años, un joven profesor, Vidal Rondán, fue contratado como guardaparque en el Parque Nacional Huascarán. Dos años después, fue contratado por el Instituto Montaño, una ONG, para trabajar con las comunidades locales en las faldas andinas, alrededor del parque. En 1998, Vidal organizó a los agricultores en un comité local de investigación agrÃcola, también conocido como CIAL. El comité tenÃa 11 miembros agricultores elegidos por su comunidad para investigar un problema serio.
La comunidad prestó al CIAL una parcela de dos hectáreas para hacer experimentos sobre el pastoreo con los 120 miembros de la Asociación Campesina de Cordillera Blanca, que maneja colectivamente las tierras de una antigua hacienda. Después de que el CIAL pasara un año estudiando temas como la fertilización orgánica, el riego y los cercos, los resultados fueron tan prometedores que la comunidad prestó al comité 40 hectáreas para trabajar especÃficamente en el pastoreo.
Como explicó Dalia RodrÃguez, miembro de la comunidad, antes del CIAL el ganado andaba suelto, comiendo los pastos que le daban la gana. Un pastoreo tan permisivo puede parecer agradable, pero con el paso de los años las vacas y las ovejas se comen todas sus hierbas favoritas al ras del suelo, y las plantas desagradables invaden el pasto.
En la década de los 1990, cuando la comunidad aprendió de las investigaciones del CIAL, empezaron a rotar el ganado entre secciones más pequeñas y cercadas. Eso  obliga al ganado a comer más especies, no sólo las más sabrosas. Como explicó doña Delia, la gente empezó a dejar el ganado en los pastos altos en la época seca, y en la estación lluviosa se bajaban a los pastos cercados más cercanos a las casas de la gente.
Los miembros de la Asociación Campesina  Cordillera Blanca tienen unas 600 cabezas de ganado, de las cuales 58 se manejan colectivamente. Para evitar el sobrepastoreo, cada miembro de la comunidad está limitado a un máximo de 25 vacas. Los movimientos y el número de animales son supervisados por una junta directiva de la Asociación, que tiene un presidente, un vicepresidente, un secretario, una tesorera y varios comités sobre temas como el pastoreo, los equipos y el cercado. Los miembros de la junta directiva y los comités se reúnen una vez al mes.
Paul, Marcella y yo tuvimos la suerte de visitar Cordillera Blanca para asistir a una de sus reuniones mensuales, que comenzó puntualmente a las 9 de la mañana. Los campesinos quemados del sol, vestidos con su ropa de trabajo, llenaban la pequeña sala de una vieja casa de adobe. Pasado un rato, avisaron a Vidal de que podÃamos entrar. Hablamos brevemente de nuestro proyecto de filmar un video sobre el pastoreo. Nos dieron permiso, y luego nos dejaron salir. TenÃan asuntos que atender, y podÃan arreglárselas sin el consejo de gente de afuera.
Estos comités deciden cuándo bajar el ganado de la zona alta. Se aseguran de no poner el ganado en un pasto hasta que se haya recuperado y está echando espigas, para auto-sembrar el pasto del año siguiente. La junta directiva y los comités deciden cuándo invertir en la reparación de los cercos, y los miembros trabajan juntos para plantar los postes y tender el alambre de púas. Los 120 hogares miembros se reúnen cuando es necesario, y las decisiones deben ser aprobadas por todos los miembros de la comunidad.
La junta también contrata a un vaquero de la comunidad, que junto con su esposa ordeña todas las vacas del rebaño colectivo y vende la leche a las mujeres de la zona, que hacen queso. Doña Delia explica que venden el queso localmente o se lo dan a sus familias. La venta de la leche permite a la comunidad obtener ingresos para invertir en cercos, riego por aspersión u otras herramientas. El pastoreo rotativo y los cercos ahorran tiempo a los ganaderos, que ya no tienen que pasar horas buscando a sus vacas.
Vidal y el CIAL siguen investigando conjuntamente las innovaciones agrÃcolas, que la comunidad gestiona dentro de su propia estructura de comités. Los cercos sirven para manejar el ganado, pero algunos comités organizados por los agricultores puede ser el software que haga funcionar el pastoreo comunal.
Previamente en el blog de Agro-Insight
Lectura adicional
Bentley, Jeffery W., Sylvie Priou, Pedro Aley, Javier Correa, Róger Torres, Hermeregildo Equise, José Luis Quiruchi & Oscar Barea 2006 “Method, Creativity and CIALs.†International Journal of Agricultural Resources, Governance and Ecology 5(1):90-105.
Agradecimientos
Nuestra visita al Perú para filmar varios videos agricultor-a-agricultor con agricultoras como doña Delia fue posible gracias al generoso apoyo del Programa Colaborativo de Investigación de Cultivos (CCRP) de la Fundación McKnight. Gracias a Vidal Rondán del Instituto Montaño por presentarnos a la comunidad.
Videos sobre organizaciones comunitarias
Derechos de los agricultores y agricultoras a la semilla: Guatemala
Working in groups to save water
Nederlandse versie hieronder
In the Andes mountains of Peru, cattle and sheep are part of many rural families’ livelihoods. Large landowners used to own haciendas, large farms and ranches, often spanning an area of several villages. But during the land reform of the 1990s the haciendas were divided up among the families who worked the land. Some of the extensive grazing lands were given to community associations. Today, many people in the communities own a few hectares of private land. Besides grazing their animals on their private paddocks, during part of the year they also let their animals graze on communal land.
During our filming trip, Marcella, Jeff and I spent a week interacting with farmers in the village of Canrey Chico, at about 3,200 meters above sea level. We learned that the community association regulates its communal grazing land carefully, through various local committees: some in charge of managing fences, others deal with managing the pasture, or selling the milk of the 58 community cows. On top of these, individual families own their own cows, about 550, an average of 6 cows per family. To avoid overgrazing, a household is not allowed to own more than 25 cows.
One day, we drove up the rocky road to visit farmers in what locals call the high country. At over 4,300 meters, the vegetation is much drier: patches of dried ichu, or needle grass, dot the rocky soil. Lichens and some delicate flowers become apparent only when one takes a closer look. Driving through a river with crystal clear water and breath-taking landscapes with snow-capped mountains lining the horizon, we wonder where we are heading. Then, all of a sudden, after having crossed another slope, we spot a small farmhouse with a green field that turns out to be oats on closer inspection..
Robert Balabarca, president of the Cordillera Blanca farmers’ association, who is our local guide, quickly notices that no one is at home. There is no telephone signal and the farmer whom we were supposed to meet has already left with his herd. This is a good reminder that farmers anywhere in the world are busy people, and one should never be late to an appointment. (We had spent more time than we had bargained for earlier that morning, admiring some native forest trees planted by the community to stop wind erosion). As we wonder what to do, Robert spots a woman with  a flock of sheep in the distance. With a little effort, we finally see them, too.  We start walking towards the flock with all our filming gear, crossing various bofedales, high Andean wetlands, where the stones are slippery with moss and the water is cold and can quickly fill your boots. We find the landscape difficult to walk through, but the shepherdess, Trinidad León moves her animals quickly through it and invites us to follow her to her house.
I notice a small dome-shaped, woven structure raised on wooden poles and I wonder what this is for, to be told that this is their cupboard where they keep their bread, cheese and other food, out of reach of animals.
Before we interview Trinidad on camera, she explains how they manage their dairy cows and sheep. Although they bought a small house in Huaraz, the nearest city, to send their children to secondary school, the couple has been living permanently in the countryside for 30 years, leading a simple life. They are one of the few families living on the communal land.
Trinidad and her husband keep their animals overnight in a corral, where the animals defecate and urinate, forming a thick crust of organic fertilizer. After 2 to 3 months, the family makes a corral in a different place, ploughs the manure into the soil and plants oats and barley as green fodder. The water that flows nearby helps to irrigate the plot in the dry season. Every day, they cut some fodder to feed the animals a nutritious meal when they return from grazing. After cutting all the green fodder, they let the animals graze on the stubble, while planting more fodder in a different corral. Jeff and I are intrigued by this highly creative way of ensuring fodder throughout the year, so we decide to capture all this on video to inspire farmers in other parts of the world.
“My sheep are nice and fat and ready to be sold,†says Trinidad, while we give her a lift to town. When I ask her how she manages to get her sheep to town, she says that either people come with a truck to buy animals, or she walks them to the nearest village some 10 kilometres away, where she can load a few sheep onto a rural bus, going to the city.
This visit has shown once more how farming is not just a profession, but a functional lifestyle that some people are keen to preserve. Small-scale farming allows some people to live in a place they love, educate their children, and produce attractive products, like sheep and cheese, that city people want to buy.
Related Agro-Insight blogs
You can’t kill your weeds and eat them too
Caring for animals, with plants
Veterinarians and traditional animal health care
Acknowledgements
The visit to Peru to film various farmer-to-farmer training videos with farmers like Trinidad was made possible with the kind support of the Collaborative Crop Research Program (CCRP) of the McKnight Foundation. Thanks to Vidal Rondán of the Mountain Institute for introducing us to the community.
Videos on how to improve livestock
See the many training videos on livestock hosted on the Access Agriculture video platform.
Landbouw als levensstijl
In het Andesgebergte in Peru zijn runderen en schapen een onderdeel van het levensonderhoud van veel plattelandsgezinnen. Vroeger waren grootgrondbezitters eigenaar van haciënda’s, grote boerderijen en ranches, die vaak een gebied van meerdere dorpen besloegen. Maar tijdens de landhervorming van de jaren ’90 werden de haciendas verdeeld onder de families die het land bewerkten. Sommige van de uitgestrekte weidegronden werden aan gemeenschapsverenigingen gegeven. Tegenwoordig bezitten veel mensen in de dorpen een paar hectare privé-land. Naast het weiden van hun dieren op hun privéweiden, laten zij hun dieren gedurende een deel van het jaar ook grazen op gemeenschapsgronden.
Tijdens onze filmreis hebben Marcella, Jeff en ik een week lang contact gehad met boeren in het dorp Canrey Chico, op ongeveer 3.200 meter boven zeeniveau. We leerden dat de gemeenschapsvereniging haar gemeenschappelijke weidegronden zorgvuldig regelt, via verschillende lokale comités: sommigen zijn belast met het beheer van omheiningen, anderen houden zich bezig met het beheer van de weides, of met de verkoop van de melk van de 58 gemeenschappelijke koeien. Daarnaast hebben individuele gezinnen hun eigen koeien, ongeveer 550, een gemiddelde van 6 koeien per gezin. Om overbegrazing te voorkomen, mag een gezin niet meer dan 25 koeien bezitten.
Op een dag reden we de rotsachtige weg op om boeren te bezoeken in wat de plaatselijke bevolking het hoogland noemt. Op een hoogte van meer dan 4.300 meter is de vegetatie veel droger: op de rotsige bodem groeien opgedroogde ichu, of naaldgras. Korstmossen en enkele tere bloemen worden pas duidelijk als je beter kijkt. Rijdend door een rivier met kristalhelder water en adembenemende landschappen met besneeuwde bergtoppen aan de horizon, vragen we ons af waar we heen gaan. Dan, plotseling, na weer een helling te hebben overgestoken, zien we een kleine boerderij met een groen veld dat van dichterbij haver blijkt te zijn.
Robert Balabarca, voorzitter van de boerenvereniging van de Cordillera Blanca, die onze plaatselijke gids is, merkt al snel dat er niemand thuis is. Er is geen telefoonsignaal en de boer die we zouden ontmoeten is al vertrokken met zijn kudde. Dit is een goede herinnering aan het feit dat boeren overal ter wereld drukbezette mensen zijn, en dat je nooit te laat op een afspraak moet komen. (We hadden eerder die ochtend meer tijd doorgebracht dan we hadden verwacht, toen we enkele inheemse bomen bewonderden die door de gemeenschap waren geplant om winderosie tegen te gaan). Terwijl we ons afvragen wat we moeten doen, ziet Robert in de verte een vrouw met een kudde schapen. Met een beetje moeite zien wij ze eindelijk ook. Met al onze filmspullen beginnen we naar de kudde toe te lopen, dwars door verschillende bofedales, hooggelegen wetlands in de Andes, waar de stenen glibberig zijn van het mos en het water koud is en je schoenen snel vol kunnen lopen. We vinden het landschap moeilijk begaanbaar, maar de herderin, Trinidad León beweegt haar dieren er snel doorheen en nodigt ons uit haar te volgen naar haar huis.
Ik zie een kleine koepelvormige, gevlochten structuur op houten palen staan en vraag me af waar dit voor is, om te horen te krijgen dat dit hun kast is waar ze hun brood, kaas en ander voedsel bewaren, buiten het bereik van dieren.
Voordat we Trinidad voor de camera interviewen, legt ze uit hoe ze met hun melkkoeien en schapen omgaan. Hoewel ze een huisje kochten in Huaraz, de dichtstbijzijnde stad, om hun kinderen van secundair onderwijs te laten genieten, leven het echtpaar reeds 30 jaar permanent op het platteland om een eenvoudig leven te leiden. Ze zijn een van de weinige families die op het gemeenschapsland wonen.
Trinidad en haar man houden hun dieren ‘s nachts in een kraal, waar de dieren zich ontlasten en urineren en zo een dikke korst organische meststof vormen. Na 2 tot 3 maanden maakt de familie een kraal op een andere plaats, ploegt de mest in de grond en plant haver en gerst als groenvoeder. Het water dat in de buurt stroomt, helpt om het perceel in het droge seizoen te irrigeren. Elke dag snijden ze wat groenvoer om de dieren een voedzame maaltijd te geven als ze terugkomen van het grazen. Nadat al het groenvoer is gemaaid, laten ze de dieren grazen op de stoppels, terwijl ze in een andere kraal meer voer planten. Jeff en ik zijn geïntrigeerd door deze uiterst creatieve manier om het hele jaar door voor veevoer te zorgen, dus besluiten we dit alles op video vast te leggen om boeren in andere delen van de wereld te inspireren.
“Mijn schapen zijn lekker dik en klaar om verkocht te worden,” zegt Trinidad, terwijl we haar een lift naar de stad geven. Als ik haar vraag hoe ze haar schapen naar de stad krijgt, zegt ze dat er ofwel mensen met een vrachtwagen komen om dieren te kopen, of dat ze ze naar het dichtstbijzijnde dorp zo’n 10 kilometer verderop brengt, waar ze een paar schapen op een plattelandsbus kan laden, die naar de stad gaat.
Dit bezoek heeft eens te meer aangetoond dat landbouw niet zomaar een beroep is, maar een functionele levensstijl die sommige mensen graag in stand willen houden. Kleinschalige landbouw stelt sommige mensen in staat te leven op een plek waar ze van houden, hun kinderen op te voeden, en aantrekkelijke producten te produceren, zoals schapen en kaas, die stadsmensen willen kopen.