Nederlandse versie hieronder
Before any of our workshops where we train local organisations to produce quality farmer-to-farmer training videos, we visit the farmers where the local trainees will develop their videos over the next two weeks. This time, we are set to train four local organisations from different regions in the Philippines.
As the training is held at the EcoPark in Bacolod on Negros Island in the Western Visayas of the Philippines, two highly experienced organic farmers were identified beforehand with very diverse integrated farms not too far from the venue.
Pastor Jerry Dionson grew up in the northern part of Negros, a region dominated by sugarcane plantations. When he decided to start growing organic food about two decades ago, he moved to Bacolod, further south. Farmers ridiculed him because his rice fields yielded only half of what they were harvesting. Three years later, he had cut back on expenses and harvested more than others in the community. He currently is elected president of one of the local irrigation associations, with 179 members.
“Each family used to have 10 water buffaloes to prepare the fields and provide milk, but now they have machines and at most just one buffalo. Many buffaloes have also died, intoxicated by the glyphosate that farmers use to control weeds,†Pastor Jerry says.
In 2010, the law on organic agriculture was passed in the Philippines, giving due recognition to this alternative farming system. Since then, Pastor Jerry’s reputation has steadily grown and he has received numerous national awards. Farmers now do take him seriously.
From his farmhouse, surrounded by banana plants, coconut palm trees, mango and jackfruit trees, we walk on narrow ditches between the paddy fields that are close to being harvested, pass by a 350 square-metre fishpond, to then arrive at some mixed vegetable fields that are on slightly higher ground.
“It is not just about refraining from the use of pesticides, herbicides and chemical fertilisers, but also to ensure that the family has healthy and diverse food throughout the year,†says Pastor Jerry.
Pastor Jerry hosts intern agriculture students from the University of Negros Occidental – Recoletos. In one of his rice fields the students, as well as on occasion other fellow farmers, take part in his farmer field school where they learn to observe the effect of various home-made fermented liquid fertilisers made from crop, animal and fish waste.
Organic farming should not be about replacing chemical inputs with commercial organic inputs while continuing to spend a lot of money on them. In fact, while Pastor Jerry takes us on a tour on his farm, it becomes clear how all natural problems can be solved by natural solutions that are freely available. That is, if one has the right knowledge.
In one of the fields, our attention is drawn to two palm leaf fronds of which the bottoms stick out above the rice plants. In many countries, I have seen organic farmers placing sticks in their rice fields to attract birds, which eat caterpillars chewing away the leaves of rice plants. Never taking something for granted when seeing something unusual in a farmers’ field, I enquire about it.
“These are to control rats,†Pastor Jerry says.
“Just those two leaf fronds do the job?†I ask a little puzzled, “and the rats don’t move to other parts of the field?â€
“We place the leaf fronds there where we have observed rat damage. Once we have inserted them in the soil, the rats don’t come back. They really don’t like those leaf fronds. Don’t ask me why, but this is local knowledge that I learned from elderly farmers. And it works.â€
A little further, we observe small pinkish balls on the stem of one of the rice plants. They appear to be the egg masses of the infamous golden apple snail that causes serious damage to young rice seedlings. The biology and ecology of this pest is still little studied.
Native to South America, golden apple snails with their orange-yellow flesh were introduced in the Philippines between 1982 and 1984, with the intention to serve as a source of protein for low-income Filipino farmers. However, already by 1986 it became apparent that the snails thrived so prolifically in irrigated paddy fields that they became a major pest for rice farmers. Again, one of the solutions is found in nature.
Integrated rice-duck systems have a long tradition in Asia, but have had a major decline with the introduction of pesticides and herbicides since the 1960s. With the increased interest in organic rice, this integrated system is up for a revival.
Young, 3-week old ducks are released in rice fields about a week after transplanting or three weeks after direct sowing. The ducks feed on insects, such as rice planthoppers and leafrollers, as well as on small golden apple snails. Ducks control weeds and their droppings fertilise the field, resulting in better growth and yield. As a bonus, farmers can reduce their expenses for feed while the duck meat quality improves. Current research has also shown that the continuous puddling by ducks between rice plants helps to reduce methane emissions, an important greenhouse gas.
It is great that we can work with highly motivated, local partners and experienced organic farmers who are willing to share their knowledge and experience to develop some new videos in the years to come.
Photo credit: the first photograph is by John Samuels.
Natuurlijke oplossingen
Voorafgaand aan elk van onze workshops waar we lokale organisaties opleiden om boerentrainingsvideo’s te maken, bezoeken we boeren waar de lokale trainees de komende twee weken hun video’s zullen ontwikkelen. Deze keer trainen we vier lokale organisaties uit verschillende regio’s van de Filipijnen.
Omdat de training wordt gehouden in het EcoPark in Bacalod op Negros eiland in de Visayas, de centrale regio van de Filipijnen, zijn vooraf twee zeer ervaren biologische boeren geïdentificeerd met zeer diverse, geïntegreerde boerderijen, niet ver van de locatie.
Pastor Jerry Dionson groeide op in het noordelijke deel van Negros, een regio die gedomineerd wordt door suikerrietplantages. Toen hij zo’n twintig jaar geleden besloot om biologisch voedsel te gaan verbouwen, verhuisde hij naar Bacalod, meer naar het zuiden. Boeren maakten hem belachelijk omdat zijn rijstvelden maar de helft opbrachten van wat zij oogstten. Drie jaar later had hij op zijn uitgaven bezuinigd en meer geoogst dan anderen in de gemeenschap. Nu is hij gekozen tot voorzitter van een van de plaatselijke irrigatieverenigingen, met 179 leden.
“Elke familie had vroeger 10 waterbuffels om de velden te bewerken en voor hun melk, maar nu hebben ze machines en hooguit één buffel. Veel buffels zijn ook gestorven, bedwelmd door het glyfosaat dat boeren gebruiken om onkruid te bestrijden,” zegt pastor Jerry.
In 2010 werd de wet op biologische landbouw in de Filipijnen aangenomen, waardoor dit alternatieve landbouwsysteem de nodige erkenning kreeg. Sindsdien is de reputatie van pastor Jerry gestaag gegroeid en heeft hij talloze nationale prijzen ontvangen. Boeren nemen hem nu serieus.
“Het gaat niet alleen om het afzien van het gebruik van pesticiden, herbiciden en kunstmest, maar ook om ervoor te zorgen dat de familie het hele jaar door gezond en gevarieerd voedsel heeft,” zegt pastor Jerry.
Pastor Jerry is gastheer voor landbouwstudenten van de University of Negros Occidental – Recoletos. In een van zijn rijstvelden nemen de studenten, en af en toe ook andere collega-boeren, deel aan zijn boerenveldschool waar ze het effect leren observeren van verschillende zelfgemaakte gefermenteerde vloeibare meststoffen gemaakt van gewas-, dier- en visafval.
Biologische landbouw moet niet gaan over het vervangen van chemische middelen door commerciële, biologische middelen terwijl je er veel geld aan blijft uitgeven. In feite, terwijl pastor Jerry ons meeneemt op een rondleiding op zijn boerderij, wordt het duidelijk hoe alle natuurlijke problemen kunnen worden opgelost door natuurlijke oplossingen die kosteloos beschikbaar zijn. Tenminste, als je de juiste kennis hebt.
In een van de velden wordt onze aandacht getrokken door twee takken van palmbladeren waarvan de onderkant boven de rijstplanten uitsteekt. In veel landen heb ik gezien dat biologische boeren stokken in hun rijstvelden plaatsen om vogels aan te trekken, die rupsen eten die de bladeren van de rijstplanten wegvreten. Als ik iets ongewoons zie in het veld van een boer, neem ik dat nooit voor lief en vraag ernaar.
“Deze zijn om ratten te bestrijden,” zegt Pastor Jerry.
“Alleen die twee bladertakken doen het werk,” vraag ik een beetje verbaasd, “en de ratten verhuizen niet naar andere delen van het veld?”.
“We plaatsen de bladertakken daar waar we schade door ratten hebben waargenomen. Als we ze eenmaal in de grond hebben gestopt, komen de ratten niet meer terug. Ze houden echt niet van die bladertakken. Vraag me niet waarom, maar dit is lokale kennis die ik van oudere boeren heb geleerd. En het werkt.”
Iets verderop zien we kleine roze bolletjes op de stengel van één van de rijstplanten. Het blijken eiermassa’s te zijn van de beruchte gouden appelslak die ernstige schade toebrengt aan jonge rijstplantjes. De biologie en ecologie van deze plaag is nog weinig bestudeerd.
De grote, gouden appelslakken met hun oranje-gele vlees, die oorspronkelijk uit Zuid-Amerika komen, werden tussen 1982 en 1984 in de Filippijnen geïntroduceerd met de bedoeling om als eiwitbron te dienen voor Filipijnse boeren met een laag inkomen. Maar al in 1986 werd duidelijk dat de slakken zo goed gedijden in geïrrigeerde rijstvelden dat ze een grote plaag werden voor rijstboeren. Opnieuw is een van de oplossingen te vinden in de natuur.
Geïntegreerde rijst-eend systemen hebben een lange traditie in Azië, maar hebben een grote terugval gehad door de introductie van pesticiden en herbiciden sinds de jaren 1960. Met de toegenomen belangstelling voor biologische rijst is dit geïntegreerde systeem toe aan een heropleving.
Jonge, drie weken oude eenden worden in de rijstvelden losgelaten als de plantjes minstens drie weken oud zijn. De eenden voeden zich met insecten en kleine gouden appelslakken. Eenden beheersen onkruid en hun uitwerpselen bemesten het veld, wat resulteert in een betere groei en opbrengst. Als bonus kunnen boeren hun uitgaven voor voer verlagen, terwijl de kwaliteit van het eenden vlees verbetert. Huidig onderzoek heeft tevens aangetoond dat het continue poelen door eenden tussen de rijstplanten helpt om de uitstoot van methaan, een belangrijk broeikasgas, te verminderen.
Het is geweldig dat we kunnen samenwerken met zeer gemotiveerde, lokale partners en ervaren biologische boeren die bereid zijn om hun kennis en ervaring te delen om de komende jaren een aantal nieuwe video’s te ontwikkelen.
Vea la versión en español a continuación
Trees make a city feel like a decent place to live. That often means planting the trees, which help to cool cities, sequester carbon and provide a habitat for birds and other wildlife. But large-scale tree planting in a city can be difficult.
Cochabamba, Bolivia is one of many fast-growing, tropical cities. In the not-too-distant future, most of the world’s people may live in a city like this. Cochabamba is nestled in a large Andean valley, but in the last twenty years, the city has also spread into the nearby Sacaba Valley, which was formerly devoted to growing rainfed wheat. As late as the 1990s, the small town of Sacaba was just a few blocks wide. Now 220,000 people live in that valley, which has become part of metropolitan Cochabamba. The wheat fields of Sacaba have been replaced by a maze of asphalt streets, and neat homes of brick, cement and tile.
I was in Sacaba recently with my wife Ana, who introduced me to some people who are planting trees along the banks of a dry wash, the Waych’a Mayu. It was once a seasonal stream, but it is now dry all year. It has been blocked upstream by people who have built streets and causeways over it.
For the past 18 months, an architect, Alain Vimercati, and an agroforester, Ariel Ayma, have been working with local neighborhoods in Sacaba to organize tree planting. That included many meetings with the leaders and the residents of 12 grassroots neighborhood associations (OTBs—organizaciones territoriales de base) to plan the project.
They decided to plant trees along the Waych’a Mayu, which still had some remnant forests of dryland trees, like molle and jarka. The local people had seen some of the long, shady parks in the older parts of Cochabamba. They were excited to have a green belt, five kilometers long, running through their own neighborhoods. Alain and Ariel, with the NGO Pro Hábitat, produced 2,400 tree seedlings in partnership with the local, public forestry school (ESFOR-UMSS). The local people dug the holes, planted the trees, and built small protective fences around them.
The trees were planted in January. In July, Ana and I went with about 20 people from some of the OTBs to see how the seedlings were doing. When we reached the line of trees, Ariel, the agro-forester, pointed out that the trees had more than doubled in size in just six months. Eighty percent of them had survived. But now they had to be maintained. It has been a dry year, and it hasn’t rained for five months. The trees were starting to wilt. Even so, Ariel encouraged the people by saying “maintenance is more important than water.†He meant that while the trees did need some water, they also needed to be protected. It is important to reassure people that they won’t have to spend money on water. Many people in Sacaba have to buy their water. As we met, cistern trucks drove up and down the streets, offering 200 liters of water for 7 Bolivianos ($1).
The seedlings include a few hardy lemons, but most of the other species are native, dryland trees: guava, broadleaf hopbush (chacatea), jacaranda, tara, tipa, and ceibo.
Ariel used a pick and shovel to show the group how to clear a half-moon around the trees, to catch rain water. He has a Ph.D. in agroforestry, but he seems to love the physical work.
Ariel cut the weeds from around the first tree, and placed them around the base of the trunk, to shade the soil. The representatives from the OTBs, including a retired man, and a woman carrying a baby, quickly agreed to meet a week later, and to bring more people from each neighborhood, to help take care of the trees.
Ana and I went back the following Saturday. A Bolivian bank had paid for a tanker truck of water (16,000 liters, worth about $44). I was surprised how many people turned out, as many as fifteen or twenty at some OTBs. They used their own picks and shovels to quickly clean out the hole around each tree. Then they waited for the tanker truck to fill their barrels so the people from the neighborhoods could give each thirsty tree a bucketful of water. Ariel explained that a bit of water the first year will help the trees recover from the shock of being transplanted, then they should normally survive on rain water. The neighbors did feel a sense of ownership. Some of them told us that they occasionally poured a bucket of recycled water on the trees near their homes.
Ariel is also a professor of forestry, and some of his students had come to help advise the local people. But the residents did most of the work, and in most OTBs the trees were soon weeded and ready to be watered.
The people have settled in Sacaba from all over highland Bolivia, from Oruro, La Paz, Potosà and rural parts of Cochabamba. They have organized themselves into OTBs, which made it possible for Alain and Ariel to work with the neighborhood associations to plan the greenbelt and plant the trees. The cell phone also helps. A few years ago, people had to be invited by a local leader going door-to-door. At those few neighborhoods where no one showed up, Alain phoned the leader of the OTB, who rang up the neighbors. Sometimes within half an hour of making the first phone call, people were digging out the holes around each tree.
In the rapidly-growing cities of the developing world, many of the new residents are from farming communities, and they have rural skills, useful when planting trees. Their new neighborhoods will be much nicer places to live if they have trees. Hopefully, as this case shows, the tree species will be well suited to the local environment, and the local people will be empowered with a sense of ownership of their green areas.
Acknowledgements
Thanks to Alain Vimercati and Ariel Ayma of Pro Hábitat, and to all the people who are planting and caring for the trees.
Scientific names
Molle Schinus molle
Jarka Parasenegalia visco (previously Acacia visco)
Guava Psidium guajava
Broadleaf hopbush (common name in Bolivia: chacatea), Dodonaea viscosa
Jacaranda Jacaranda mimosifolia
Tara Caesalpinia spinosa
Tipa Tipuana tipu
Ceibo Erythrina crista-galli
Related Agro-Insight blogs
The right way to distribute trees
Videos on caring for trees
Living windbreaks to protect the soil
Flowering plants attract the insects that help us
ARBOLES DEL BARRIO
Jeff Bentley, 20 de agosto del 2023
Los árboles hacen que una ciudad sea más amena. A menudo hay que plantar los árboles, que ayudan a refrescar las ciudades, capturar carbono y crear un hábitat para la vida silvestre, como las aves. Pero plantar árboles a gran escala en una ciudad puede ser difÃcil.
Cochabamba, Bolivia es una de las muchas ciudades tropicales de rápido crecimiento. En un futuro próximo, la mayor parte de la población mundial podrÃa vivir en una ciudad como ésta. Cochabamba está anidada en un gran valle andino, pero en los últimos veinte años la ciudad se ha extendido también al cercano valle de Sacaba, antes sembrado en trigo de secano. En la década de los 1990, la pequeña ciudad de Sacaba sólo tenÃa unas manzanas de ancho. Ahora viven 220.000 personas en ese valle, que ha pasado a formar parte de la zona metropolitana de Cochabamba. Los trigales de Sacaba han sido sustituidos por un laberinto de calles asfaltadas y bonitas casas de ladrillo, cemento y teja.
Hace poco estuve en Sacaba con mi esposa Ana, que me presentó a unas personas que están plantando árboles a orillas de un arroyo seco, el Waych’a Mayu. Antes era un arroyo estacional, pero ahora está seco todo el año. Ha sido bloqueado rÃo arriba por personas que han construido calles y terraplenes sobre el curso del agua.
Durante los últimos 18 meses, un arquitecto, Alain Vimercati, y un doctor en ciencias silvoagropecuarias, Ariel Ayma, han trabajado con los vecinos de Sacaba para organizar la plantación de árboles. Eso incluyó varias reuniones con los lÃderes y los residentes de 12 organizaciones territoriales de base (OTBs) para planificar el proyecto.
Decidieron plantar árboles a lo largo del Waych’a Mayu, que aún conservaba algunos bosques remanentes de árboles de secano, como molle y jarka. La población local habÃa visto algunos de los largos parques arboleados de las zonas más antiguas de Cochabamba. Estaban entusiasmados con la idea de tener un cinturón verde de cinco kilómetros que atravesara sus barrios de ellos. Alain y Ariel, con la ONG Pro Hábitat, produjeron 2.400 plantines de árboles en coordinación con la Escuela de Ciencias Forestales (ESFOR-UMSS). Los vecinos cavaron los hoyos, plantaron los árboles y construyeron pequeños cercos protectores alrededor de cada uno.
Los árboles se plantaron en enero. En julio, Ana y yo fuimos con unas 20 personas de algunas de las OTBs a ver cómo iban los plantines. Cuando llegamos a la lÃnea de árboles, Ariel nos dijo que los árboles habÃan duplicado su tamaño en sólo seis meses. El 80% habÃa sobrevivido. Pero ahora habÃa que mantenerlos. Ha sido un año seco y no ha llovido en cinco meses. Los árboles empezaban a marchitarse. Aun asÃ, Ariel animó a la gente diciendo que “el mantenimiento es más importante que el agua”. QuerÃa decir que, aunque los árboles necesitaban agua, también habÃa que protegerlos. Es importante asegurar a la gente que no tendrá que gastar dinero en agua. Muchos habitantes de Sacaba tienen que comprar el agua. Mientras nos reunÃamos, camiones cisterna recorrÃan las calles ofreciendo 200 litros de agua por 7 bolivianos (1 dólar).
Entre los plantines hay algunos limones resistentes, pero la mayorÃa de las demás especies son árboles nativos de secano: guayaba, chacatea, jacarandá, tara, tipa y ceibo.
Ariel usó una picota y una pala para mostrar al grupo cómo limpiar una media luna alrededor de los árboles, para recoger el agua de lluvia. Tiene un doctorado, pero parece que le encanta el trabajo fÃsico.
Ariel cortó el monte de alrededor del primer árbol y colocó la challa alrededor de la base del tronco, para dar sombra al suelo. Los representantes de las OTB, entre ellos un jubilado y una mujer con un bebé a cuestas, acordaron rápidamente reunirse una semana más tarde y traer a más gente de cada barrio para ayudar a cuidar los árboles.
Ana y yo volvimos el sábado siguiente. Un banco boliviano habÃa pagado un camión cisterna de agua (16.000 litros, por valor de unos 300 Bolivianos—44 dólares). Me sorprendió la cantidad de gente que acudió, hasta quince o veinte en algunas OTBs. Usaron sus propias palas y picotas para limpiar rápidamente el agujero alrededor de cada árbol. Luego esperaron a que el camión cisterna llenara sus barriles para que los vecinos pudieran dar a cada árbol sediento un cubo lleno de agua. Ariel explicó que un poco de agua el primer año ayudarÃa a los árboles a recuperarse del shock de ser trasplantados, y que después deberÃan sobrevivir normalmente con el agua de lluvia. Los vecinos estaban empezando a cuidar a los arbolitos. Algunos nos contaron que de vez en cuando echaban un cubo de agua reciclada en los árboles cercanos a sus casas.
Ariel es también profesor universitario, y algunos de sus alumnos habÃan venido a ayudar a asesorar a los lugareños. Pero los residentes hicieron la mayor parte del trabajo, y en la mayorÃa de las OTBs los árboles pronto estaban limpiados y listos para ser regados.
La gente se ha asentado en Sacaba de toda la parte alta de Bolivia, de Oruro, La Paz, Potosà y zonas rurales de Cochabamba. Se han organizado en OTBs, lo que ha permitido a Alain y Ariel trabajar con ellos para planificar el cinturón verde y plantar los árboles. El celular también ayuda. Hace unos años, la gente tenÃa que ser invitada por un dirigente local que iba puerta en puerta. En los pocos barrios donde no aparecÃa nadie, Alain telefoneaba al dirigente de la OTB, que llamaba a los vecinos. A veces, media hora después de la primera llamada, la gente ya estaba cavando los agujeros alrededor de cada árbol.
En las ciudades de rápido crecimiento del mundo en vÃas del desarrollo, muchos de los nuevos residentes vienen de comunidades agrÃcolas y tienen conocimientos rurales, útiles a la hora de plantar árboles. Sus nuevos barrios serán lugares mucho más agradables para vivir si tienen árboles. Ojalá que, como demuestra este caso, las especies arbóreas se adapten bien al ambiente local y la gente local sea empoderada para adueñarse de sus áreas verdes.
Agradecimientos
Gracias a Alain Vimercati y Ariel Ayma de Pro Hábitat, y a todos los vecinos que plantan y cuidan sus árboles.
Nombres cientÃficos
Molle Schinus molle
Jarka Parasenegalia visco (antes Acacia visco)
Guayaba Psidium guajava
Chacatea Dodonaea viscosa
Jacarandá Jacaranda mimosifolia
Tara Caesalpinia spinosa
Tipa Tipuana tipu
Ceibo Erythrina crista-gall
También en el blog de Agro-Insight
La manera correcta de distribuir los árboles
Videos sobre el cuidado de los árboles
Barreras vivas para proteger el suelo
Las plantas con flores atraen a los insectos que nos ayudan
Nederlandse versie hieronder
Conserving traditional varieties for future generations is worthwhile, yet challenging, especially when it comes to fruit trees, as my wife Marcella and I learned on a recent visit to the castle of Alden Biezen, in Belgium, where for the 20th year a special “Cherry†event was organized.
On the inner court of the 16th-century castle, in the municipality of Bilzen in the province of Limburg, Belgium, various local organizations had installed information booths, on bee-keeping, the juice mobile and traditional fruit varieties.
Belgium wouldn’t be Belgium if there weren’t also stands where you could taste cherry beer and local delicacies, such as thick pancakes stuffed with cherries. Information boards along the pathway offered interesting stories, testimonials and in-depth knowledge of late and retired cherry farmers.
As the temperature that Sunday rose to 31 degrees Celsius, we were happy that the organisers had installed a temporary exhibition in one of the castle halls. It was amazing to see so many cherry varieties on display, from pale yellow to deep red and almost black. We also learned that the cherry stems, which we normally discard on the compost pile, have anti-inflammatory and other medicinal properties, when dried and used in tea.
The real highlight was the guided tour by Paul Van Laer, coordinator at the non-profit association the National Orchard Foundation (Nationale Boomgaardenstichting). On the sloping grounds of the castle, the association had planted several hectares of traditional varieties of cherry trees to conserve the genetic diversity as well as the knowledge to grow them. Already six years ago, we were so inspired by the work of the Foundation that we bought about 30 young trees of traditional apple, pear, plum and cherry varieties from them to plant at home in our pasture.
Standing on a typical ladder used to pick cherries, Paul passionately speaks to the visitors. With his life-long experience he can tell stories about every single variety. Encouraging citizens to plant traditional fruit tree varieties helps to ensure that the genetic diversity is conserved in as many different locations as possible. And it quickly dawns on us how important this strategy is.
Paul points to the field where tall-stemmed cherry trees were planted about 20 years ago. We are all shocked to see that most of the trees had died. “When you plant tall-stemmed varieties, you can normally harvest cherries for the next 70 years,†Paul explains, “but with the disturbed climate that we are witnessing the past decade, many trees cannot survive. We used to have more than 80 cherry varieties, but we are really struggling to keep them alive.†Heat stress, droughts, floods and new pests that have arrived with the changing climate (and without their natural enemies), such as the Asian fruit fly (Drosophilla suzukii), have made it so that current commercial farmers only grow cherries under highly controlled environments.
One of the visitors is curious to know whether, given the many challenges, it is still worthwhile to plant a cherry tree in your garden. “When you live away from commercial farm or orchards where lots of cherry trees are grown, there is less presence of the fruit fly. Also, if you only have a few fruit trees around your house, you can easily water them, if need be,†says Paul. For the National Orchard Foundation, having people grow cherry trees back home may become increasingly important in the long run.
As cherry trees are affected by the disturbed climate, gardeners and smallholders who have space could plant a single tree. Not only it would contribute to conserve the genetic diversity, it will also give you some delicious cherries to put on your pie.
Related blogs
When the bees hit a brick wall
De kers op de taart
Het behoud van traditionele variëteiten voor toekomstige generaties is de moeite waard, maar ook een uitdaging, vooral als het gaat om fruitbomen, zoals mijn vrouw Marcella en ik leerden tijdens een recent bezoek aan het kasteel van Alden Biezen, in België, waar voor het 20e jaar een speciaal “Kersen” evenement werd georganiseerd.
Op het binnenplein van het 16e-eeuwse kasteel, in de gemeente Bilzen in de provincie Limburg, België, hadden verschillende lokale organisaties informatiestands ingericht, waaronder één over bijenteelt, de sapmobiel en een stand over traditionele fruitsoorten.
België zou België niet zijn als er niet ook stands waren waar je kersenbier kon proeven en lokale lekkernijen, zoals dikke pannenkoeken gevuld met kersen. Informatieborden langs het pad boden interessante verhalen, getuigenissen en diepgaande kennis van overleden en gepensioneerde kersenboeren.
Omdat de temperatuur die zondag opliep tot 31 graden Celsius, waren we blij dat de organisatoren een tijdelijke tentoonstelling hadden ingericht in een van de kasteelzalen. Het was verbazingwekkend om zoveel kersensoorten te zien, van lichtgeel tot dieprood en bijna zwart. We leerden ook dat de kersenstengels, die we normaal gesproken op de composthoop gooien, ontstekingsremmende en andere geneeskrachtige eigenschappen hebben als ze gedroogd worden en in thee worden gebruikt.
Het echte hoogtepunt was de rondleiding door Paul Van Laer, coördinator van de Nationale Boomgaardenstichting. Op het glooiende terrein van het kasteel had de vereniging verschillende hectaren met traditionele variëteiten van kersenbomen geplant om de genetische diversiteit en de kennis om ze te kweken te behouden. Al zes jaar geleden waren we zo geïnspireerd door het werk van de Nationale Boomgaardenstichting dat we ongeveer 30 jonge bomen van traditionele appel-, peren-, pruimen- en kersenrassen van hen kochten om thuis in ons weiland te planten.
Staande op een typische ladder die gebruikt wordt om kersen te plukken, staat Paul de bezoekers hartstochtelijk te woord. Met zijn levenslange ervaring kan hij verhalen vertellen over elke variëteit. Burgers aanmoedigen om traditionele fruitboomvariëteiten te planten helpt om de genetische diversiteit op zoveel mogelijk verschillende locaties te behouden. En het wordt ons al snel duidelijk hoe belangrijk deze strategie is.
Paul wijst naar het veld waar 20 jaar geleden hoogstam kersenbomen zijn geplant. We zijn allemaal geschokt als we zien dat de meeste bomen zijn doodgegaan. “Als je hoogstammige variëteiten plant, kun je normaal gesproken de komende 70 jaar kersen oogsten,” legt Paul uit, “maar met het verstoorde klimaat van de afgelopen tien jaar kunnen veel bomen niet overleven. Vroeger hadden we meer dan 80 kersenvariëteiten, maar we hebben echt moeite om ze in leven te houden.” Hittestress, droogte, overstromingen en nieuwe plagen die met het veranderende klimaat zijn gekomen (en zonder hun natuurlijke vijanden), zoals de Aziatische fruitvlieg (Drosophilla suzukii), hebben ervoor gezorgd dat de huidige commerciële boeren alleen kersen telen in zeer gecontroleerde omgevingen.
Een van de bezoekers is benieuwd of het, gezien de vele uitdagingen, nog steeds de moeite waard is om een kersenboom in je tuin te planten. “Als je niet in de buurt woont van commerciële boerderijen of boomgaarden waar veel kersenbomen worden gekweekt, is er minder aanwezigheid van de fruitvlieg. Als je maar een paar fruitbomen rond je huis hebt, kun je ze ook gemakkelijk water geven als dat nodig is,” zegt Paul. Voor de Nationale Boomgaarden Stichting kan het op de lange termijn steeds belangrijker worden om mensen thuis kersenbomen te laten kweken.
Omdat kersenbomen worden beïnvloed door het verstoorde klimaat, zouden tuiniers en kleine boeren die ruimte hebben een enkele boom kunnen planten. Het zou niet alleen bijdragen aan het behoud van de genetische diversiteit, maar het zal je ook heerlijke kersen opleveren voor op je taart.
Nederlandse versie hieronder
In this era when many societies have embraced fast food and convenient, ready-made meals, it was refreshing to watch a documentary on the Korean Air flight back home recently, showing how citizens, chefs and scientists across the globe are increasingly waking up to the importance of nurturing and promoting local food cultures.
Dustin Wessa, the presenter in the documentary, “The Chef of Time,†is an American chef who has been living in Korea for 15 years, specialising in fermented food and beverages, such as Makgeolli, a milky and lightly sparkling rice wine. In his opening statement, the friendly chef explains in fluent Korean that the most complex tastes are not created by people, but by millions of micro-organisms (yeasts, lacto-acid bacteria and moulds) which he playfully calls “micro-chefsâ€. If we want to use the help of this army of cooks, we need time and patience, which Wessa lists as key ingredients for the preparation of delicious food and beverages.
While showing nature’s beauty and picking up a handful of forest soil, Dustin Wessa illustrates the rich diversity of micro-organisms and explains that they are all around us: in the air, soil, on plants and every part of the planet. A Korean scientist explains in lay-man’s language that fermentation and decay are basically the same process whereby micro-organisms break down components in nature. But unlike decay, fermentation is of immediate benefit to people for food preservation and production.
About 4,000 years ago the first fermented breads were made in Egypt. Most likely natural yeasts flying around in the air had landed on wheat dough that was kept in the open air. From this moment on, yeasts would be part of the sourdough, causing the dough to rise.
While many societies across the world have independently developed fermentation techniques, it was not until the 19th century that people began to understand that micro-organisms were causing food and beverages to ferment or to spoil. (Helped by the discovery of the microscope, Louis Pasteur studied microbial fermentation and came to understand how heat killed bacteria. This led to the name ‘pasteurization’).
In many countries across the world, just one species of commercial yeast is used to make bread, beer and wine, namely Saccharomyces cerevisiae. Different strains of this single-celled fungus microorganism are mass multiplied in laboratories to serve different purposes. Micro-organisms in the food industry have become an expensive ingredient. Annually, Korea has imported for millions of dollars of yeast for use in its highly popular bakery and pastry industry.
Doing research on micro-organisms in nature is a complex matter as there are millions of species and countless interactions between them and their environment. Up to now, about 1,600 species have been identified which have economic importance in food preservation and preparation worldwide. A small fraction of the estimated 150,000 useful species.
When Korean scientists discovered a local yeast that could be used in bread making, they were quick to mass multiply and market it, saving the country millions of dollars.
The documentary does further justice to the importance of treasuring local microbial diversity by putting it all in a global perspective. When the entire world depends on just a few commercial species to prepare food, our food system would become highly vulnerable and prone to the vagaries of commercial and political interests.
To avoid making the same mistakes as with seeds of major food crops, which are in the hands of a few large corporations, we need to ensure that local micro-organisms remain a public good, protected from private capture. Only by doing so, we will be able to keep local food cultures alive.
Related blogs
A market to nurture local food culture
Micro-koks
In dit tijdperk waarin veel samenlevingen fastfood en gemakkelijke, kant-en-klare maaltijden hebben omarmd, was het verfrissend om op de vlucht van Korean Air naar huis onlangs een documentaire te zien die laat zien hoe burgers, chef-koks en wetenschappers over de hele wereld zich steeds meer bewust worden van het belang van het koesteren en bevorderen van lokale eetculturen.
Dustin Wessa, de presentator in de documentaire “The Chef of Time”, is een Amerikaanse kok die al 15 jaar in Korea woont en gespecialiseerd is in gefermenteerd voedsel en dranken, zoals Makgeolli, een melkachtige en licht mousserende rijstwijn. In zijn openingswoord legt de vriendelijke kok in vloeiend Koreaans uit dat de meest complexe smaken niet door mensen worden gecreëerd, maar door miljoenen micro-organismen (gisten, melkzuurbacteriën en schimmels) die hij speels “micro-koks” noemt. Als we de hulp van dit leger van koks willen gebruiken, hebben we tijd en geduld nodig, die Wessa noemt als hoofdingrediënten voor de bereiding van heerlijk eten en drinken.
Terwijl hij de schoonheid van de natuur laat zien en een handvol bosgrond oppakt, illustreert Dustin Wessa de rijke diversiteit aan micro-organismen en legt hij uit dat ze overal om ons heen zijn: in de lucht, in de bodem, op planten en op elk deel van de planeet. Een Koreaanse wetenschapper legt in lekentaal uit dat fermentatie en rotting eigenlijk hetzelfde proces is waarbij micro-organismen bestanddelen in de natuur afbreken. Maar in tegenstelling tot bederf is fermentatie van direct nut voor mensen voor het bewaren en produceren van voedsel.
Ongeveer 4000 jaar geleden werden in Egypte de eerste gegiste broden gemaakt. Waarschijnlijk waren in de lucht rondvliegende natuurlijke gisten terechtgekomen op tarwedeeg dat in de open lucht werd bewaard. Vanaf dat moment maakte gist deel uit van het zuurdesem, waardoor het deeg ging rijzen.
Hoewel veel samenlevingen over de hele wereld onafhankelijk van elkaar fermentatietechnieken hebben ontwikkeld, begon men pas in de 19e eeuw te begrijpen dat micro-organismen voedsel en dranken lieten gisten of bederven. (Geholpen door de ontdekking van de microscoop bestudeerde Louis Pasteur microbiële fermentatie en kwam hij erachter hoe hitte bacteriën doodde. Dit leidde tot de naam “pasteurisatie”).
In veel landen in de wereld wordt slechts één soort commerciële gist (gebruikt om brood, bier en wijn te maken, namelijk Saccharomyces cerevisiae. Micro-organismen in de voedingsindustrie zijn een duur ingrediënt geworden. Korea importeert jaarlijks voor miljoenen dollars aan gist voor gebruik in zijn zeer populaire bakkerij- en banketindustrie.
Onderzoek naar micro-organismen in de natuur is een complexe aangelegenheid, aangezien er miljoenen soorten zijn en talloze interacties tussen hen en hun omgeving. Tot nu toe zijn er ongeveer 1600 soorten geïdentificeerd die wereldwijd van economisch belang zijn voor het bewaren en bereiden van voedsel. Een kleine fractie van de naar schatting 150.000 nuttige soorten.
Toen Koreaanse wetenschappers een lokale gistsoort ontdekten die kon worden gebruikt voor het maken van brood, waren ze er snel bij om deze massaal te vermenigvuldigen en op de markt te brengen, waardoor het land miljoenen dollars bespaarde.
De documentaire doet verder recht aan het belang van het koesteren van lokale microbiële diversiteit door alles in een mondiaal perspectief te plaatsen. Wanneer de hele wereld afhankelijk is van slechts een paar commerciële soorten om voedsel te bereiden, wordt ons voedselsysteem zeer kwetsbaar en vatbaar voor de grillen van commerciële en politieke belangen.
Om niet dezelfde fouten te maken als met zaden van grote voedselgewassen, die in handen zijn van een paar grote bedrijven, moeten we ervoor zorgen dat lokale micro-organismen een publiek goed blijven, beschermd tegen private inbezitneming. Alleen zo kunnen we lokale voedselculturen in leven houden.
Related blogs
Vea la versión en español a continuación
In southwestern Bolivia, a whole ecosystem has been nearly destroyed, to export quinoa, but some people are trying to save it.
Bolivia’s southern Altiplano is a harsh place to live. Although it is in the tropical latitudes it is so high, over 3800 meters, that it often freezes. Its climax forest, the t’ular, is only a meter tall, made up of native shrubs, grasses and cactuses.
For centuries on the southern Altiplano, farmers grew quinoa, an annual plant with edible seeds, in the shelter of little hills. No other crop would grow in this high country. People herded llamas on the more exposed plains of the Altiplano. The farmers would take quinoa in packs, carried by llamas, to other parts of Bolivia to trade for maize, fruit and chuño (traditional freeze-dried potatoes) as well as wool, salt and jerky.
In about 2010 quinoa became a fad food, and export prices soared. Bolivian plant breeder, Alejandro Bonifacio, who is from the Altiplano, estimates that 80% of the t’ular was plowed under to grow quinoa from 2010 to 2014.This was the first time that farmers cleared the dwarf forest growing on the open plains.
After the brief quinoa boom ended, in some places, only 30% of the lands cleared on the t’ular were still being farmed. The rest had simply been turned into large patches of white sand. The native plants did not grow back, probably because of drought and wind linked to climate change.
At the start of the quinoa boom, Dr. Bonifacio and colleagues at Proinpa, a research agency, realized the severity of the destruction of the native ecosystem, and began to develop a system of regenerative agriculture.
In an early experience, they gathered 20 gunny bags of the seed heads of different species of t’ulas, the native shrubs and grasses. They scattered the seeds onto the sandy soil of abandoned fields. Out of several million seeds, only a dozen germinated and only four survived. After their first unsuccessful experience with direct seeding, the researchers and their students learned to grow seeds of native plants in two nurseries on the Altiplano, and then transplant them.
So much native vegetation has been lost that it cannot all be reforested, so researchers worked with farmers in local communities to experiment with live barriers. These were two or three lines of t’ula transplanted from the nurseries to create living barriers three meters wide. The live barriers could be planted as borders around the fields, or as strips within the large ones, spaced 30 to 45 meters apart. This helped to slow down soil erosion caused by wind, so farmers could grow quinoa (still planted, but in smaller quantities, to eat at home and for the national market, after the end of the export boom). Growing native shrubs as live barriers also gave farmers an incentive to care for these native plants.
By 2022, nearly 8000 meters of live barriers of t’ula have been planted, and are being protected by local farmers. The older plants are maturing, thriving and bearing seed. Some local governments and residents have started to drive to Proinpa, to request seedlings to plant, hinting at a renewed interest in these native plants.
The next step in creating a new regenerative agriculture was to introduce a rotation crop into the quinoa system. But on the southern Altiplano, no other crop has been grown, besides quinoa (and a semi-wild relative, qañawa). In this climate, it was impossible even to grow potatoes and other native roots and tubers.
NGOs suggested that farmers rotate quinoa with a legume crop, like peas or broad beans, but these plants died every time.
Bonifacio and colleagues realized that a new legume crop would be required, but that it would have to be a wild, native plant. They began experimenting with native lupines. The domesticated lupine, a legume, produces seeds in pods which remain closed even after the plant matures. When ancient farmers domesticated the lupine, they selected for pods that stayed closed, so the grains would not be lost in the field. But the pods of wild legumes shatter, scattering their seeds on the ground.
Various methods were tried to recover the wild lupine seed, including sifting it out of the sand. Researchers eventually learned that the seed was viable before it was completely dry, before the pod burst. After the seed dried, it went into a four-year dormancy.
In early trials with farmers, the wild lupines have done well as a quinoa intercrop. Llamas will eat them, and the legumes improve the soil. When the quinoa is harvested in March, April and May, the lupine remains as a cover crop, reaching maturity the following year, and protecting the soil.
The quinoa boom was a tragedy. A unique ecosystem was nearly wiped out in four years. The market can provide perverse incentives to destroy a landscape. The research with native windbreaks and cover crops is also accompanied by studies of local cactus and by breeding varieties of quinoa that are well-adapted to the southern Altiplano. This promises to be the basis of a regenerative agriculture, one that respects the local plants, including the animals that eat them, such as the domesticated llama and the wild vicuña, while also providing a livelihood for native people.
Further reading
Bonifacio, Alejandro, Genaro Aroni, Milton Villca & Jeffery W. Bentley 2022 Recovering from quinoa: regenerative agricultural research in Bolivia. Journal of Crop Improvement, DOI: 10.1080/15427528.2022.2135155
Previous Agro-Insight blogs
Wind erosion and the great quinoa disaster
Related videos
Living windbreaks to protect the soil
The wasp that protects our crops
Acknowledgements
Dr. Alejandro Bonifacio works for the Proinpa Foundation. This work was made possible with the kind support of the Collaborative Crop Research Program (CCRP) of the McKnight Foundation.
RECUPERÃNDOSE DEL BOOM DE LA QUINUA
Por Jeff Bentley, 30 de octubre del 2022
En el suroeste de Bolivia, todo un ecosistema casi se ha destruido para exportar quinua, pero algunas personas intentan salvarlo.
Es difÃcil vivir en el Altiplano sur de Bolivia. Aunque está en latitudes tropicales, está tan alto, a más de 3.800 metros, que a menudo se congela. Su bosque clÃmax, el t’ular, sólo tiene un metro de altura, formado por arbustos, hierbas y cactus nativos.
Durante siglos, en el Altiplano sur, los agricultores cultivaron quinua (una planta de ciclo anual y tallo herbáceo) con semillas comestibles, al abrigo de las pequeñas colinas. Ningún otro cultivo crecÃa en esta zona alta. En las llanuras más expuestas del Altiplano, la gente arreaba llamas. Los campesinos llevaban la quinua cargados por las llamas, a otras partes de Bolivia para intercambiarla por maÃz, frutas, chuño, lana, sal, y charqui.
Hacia 2010, la quinua se convirtió en un alimento de moda y los precios de exportación se dispararon. El fitomejorador boliviano Alejandro Bonifacio, originario del Altiplano, calcula que entre 2010 y 2014 se aró el 80% del t’ular para cultivar quinua.
Tras el breve auge de la quinua, en algunas zonas solo el 30% de las tierras desmontadas en el t’ular seguÃan siendo cultivadas. El resto simplemente se habÃa convertido en grandes manchas de arena blanca. Las plantas nativas no volvieron a crecer, probablemente por la sequÃa y el viento atribuible al cambio climático).
Al comienzo del boom de la quinua, el Dr. Bonifacio y sus colegas de Proinpa, una agencia de investigación, se dieron cuenta de la gravedad de la destrucción del ecosistema nativo, y comenzaron a desarrollar un sistema de agricultura regenerativa.
En una de las primeras experiencias, reunieron 20 gangochos conteniendo frutos con las diminutas semillas de diferentes especies de t’ulas, los arbustos nativos y pastos. Esparcieron las semillas en el arenoso suelo de los campos abandonados. De varios millones de semillas, sólo germinaron una decena que al final quedaron cuatro plantas sobrevivientes. Tras su primera experiencia frustrante con la siembra directa, los investigadores y sus estudiantes aprendieron a cultivar semillas de plantas nativas en dos viveros del Altiplano con fines de trasplantarlos.
Se ha perdido tanta vegetación nativa que no se puede reforestarla toda, asà que los investigadores trabajaron con los agricultores de las comunidades locales para experimentar con barreras vivas. Se trataba de dos o tres lÃneas de t’ula trasplantadas desde los viveros para crear barreras vivas de tres metros de ancho. Las barreras vivas podÃan plantarse como bordes alrededor de las parcelas, o como franjas dentro de los campos grandes, con una separación de 30 a 45 metros. Esto ayudó a frenar la erosión del suelo causada por el viento, para que los agricultores pudieran cultivar quinua (que aún se siembra, pero en menor cantidad, para comer en casa y para el mercado nacional, tras el fin del boom de las exportaciones). El cultivo de arbustos nativos como barreras vivas también incentivó a los agricultores a cuidar estas plantas nativas.
En 2022, se han plantado casi 8.000 metros de barreras vivas de t’ula, que se protegen por los agricultores locales. Las plantas más antiguas están madurando, prosperando y formando semilla. Algunos residentes y gobiernos locales han comenzado a llegar a Proinpa, para pedir plantines para plantar, lo que indica un renovado interés en estas plantas nativas.
El siguiente paso en la creación de una nueva agricultura regenerativa era introducir un cultivo de rotación en el sistema de la quinua. Pero en el Altiplano sur no se ha cultivado ningún otro cultivo, aparte de la quinua (y un pariente semi-silvestre, la qañawa). En este clima, era imposible incluso cultivar papas y otras raÃces y tubérculos nativos.
Las ONGs sugirieron a los agricultores que rotaran la quinoa con un cultivo de leguminosas, como arvejas o habas, pero estas plantas morÃan siempre.
Bonifacio y sus colegas se dieron cuenta de que serÃa necesario tener un nuevo cultivo de leguminosas, pero que tendrÃa que ser una planta silvestre y nativa. Empezaron a experimentar con lupinos nativos. El lupino domesticado es el tarwi, una leguminosa, produce semillas en vainas que permanecen cerradas incluso después de que la planta madure. Cuando los antiguos agricultores domesticaron el lupino, seleccionaron las vainas que permanecÃan cerradas, para que los granos no se perdieran en el campo. Pero las vainas de las leguminosas silvestres se rompen, esparciendo sus semillas por el suelo.
Se intentaron varios métodos para recuperar la semilla de lupinos silvestre, incluido tamizando la arena. Los investigadores descubrieron que la semilla era viable antes de estar completamente seca, antes de que la vaina reventara. Una vez seca, la semilla entraba en un periodo de dormancia de cuatro años.
En los primeros ensayos con agricultores, los lupinos silvestres han funcionado bien como cultivo intermedio de la quinoa. Las llamas los comen y las leguminosas mejoran el suelo. Cuando se cosecha la quinoa en marzo, abril y mayo, el lupino permanece como cultivo de cobertura, alcanzando la madurez al año siguiente y protegiendo el suelo.
El boom de la quinoa fue una tragedia. Un ecosistema único estuvo a punto de desaparecer en cuatro años. El mercado puede ofrecer incentivos perversos para destruir un paisaje. La investigación con barreras vivas nativas y cultivos de cobertura también va acompañada de estudios de cactus locales y del fitomejoramiento de variedades de quinua bien adaptadas al Altiplano sur. Esto promete ser la base de una agricultura regenerativa, que respete las plantas locales, incluidos los animales que se alimentan de ellas, como la llama domesticada y la vicuña silvestre, y al mismo tiempo proporcionando un medio de vida a la gente nativa.
Lectura adicional
Bonifacio, Alejandro, Genaro Aroni, Milton Villca & Jeffery W. Bentley 2022 Recovering from quinoa: regenerative agricultural research in Bolivia. Journal of Crop Improvement, DOI: 10.1080/15427528.2022.2135155
Previamente en el blog de Agro-Insight
Destruyendo el altiplano sur con quinua
Videos sobre el tema
Barreras vivas para proteger el suelo
La avispa que protege nuestros cultivos
Agradecimiento
El Dr. Alejandro Bonifacio trabaja para la Fundación Proinpa. Este trabajo se hizo con el generoso apoyo del Programa Colaborativo de Investigación de Cultivos (CCRP) de la Fundación McKnight.